e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

Gevonden: 3008

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
abt overste: ieverste (Opoeteren) Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)] III-3-3
abuis abuis: de hèps abiez (Opoeteren), dich hebs abieez (Opoeteren), gè zeet abieez (Opoeteren), ook materiaal znd 19a,6  de hèps abiez (Opoeteren), dich hebs abieez (Opoeteren), gè zeet abieez (Opoeteren), mis: d`es mis (Opoeteren), des mis (Opoeteren) abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)] III-1-4
achterblijver achterblijver: axtǝrblīvǝr (Opoeteren) Big die achterblijft in groei. [N 76, 49] I-12
achterdocht achtergedachten: ich hauw gein achtergedêchten (Opoeteren), ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44  gein achtergedêchten (Opoeteren), erg: ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44  gein erg in (Opoeteren) achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)] III-1-4
achtereen, na elkaar aan een stuk: ps. in deze betekenis staat het niet!  aan èè stèk (Opoeteren), de een achter de ander: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  d⁄ein achter d⁄ander (Opoeteren), met staande kar: Bijv. als de oogst wordt binnengehaald met een gereedstaande kar als de andere aankomt.  möt stoandzje kar (Opoeteren), na-een: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  noa ein (Opoeteren), naastegang: noastegang (Opoeteren) achtereen, na elkaar III-4-4
achterhaam achterhaam: axtǝrhām (Opoeteren) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achteruit achter: axtǝr (Opoeteren), hup-terug: hø̜p tryq (Opoeteren) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achteruitgaan wijken: wieeken (Opoeteren) achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)] III-1-2
achterwand bred: brīǝ.t (Opoeteren), hoofdbred: hęi̯brēt (Opoeteren), schutsel: šętsǝl (Opoeteren) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
achterwater, onderwater onderwater: onǝrwātǝr (Opoeteren) Het water achter de sluizen. De woordtypen beek (Q 88) en grote wijer (Q 88) zijn specifiek van toepassing op het achterwater bij bovenslagmolens. [Jan 88; Coe 43] II-3