e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

Gevonden: 5182
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zuigen zuigen: zuge (Blerick), zuuge (Blerick, ... ), zūūge (Blerick), zy(3)̄gə (Blerick, ... ), zûûge (Blerick), züge (Blerick) limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)] III-2-3
zuigfles zuigfles: zuugfles (Blerick) zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)] III-2-2
zuinig zuinig: zunig (Blerick), zuunig zien (Blerick, ... ) een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)] || van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)] III-3-1
zuiveren vloeien: vloeien (Blerick) Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58] I-11
zure haring zure haring: zoeren hiering (Blerick), zoore (hiêring) (Blerick) rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)] III-2-3
zure oprisping brand: brand (Blerick), maagzuur: maagzoor (Blerick, ... ), zuur: t zoor (Blerick, ... ), t zôôr (Blerick), ut zoor kriege (Blerick), zoor (Blerick, ... ), ⁄t zoor brikt mich op (Blerick), ⁄t zoor kumt mich op (Blerick) Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)] III-1-2
zuring, groente zuring: zoering (Blerick) Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)] I-7
zuster zuster: zuster (Blerick, ... ), gewoon: breurs en zusters  zuster (Blerick), nen  zuster (Blerick), zuske  zuster (Blerick) zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
zuur oprispen het zuur krijgen: ut zoor kriege (Blerick), opbreken, het zuur breekt mij op: ⁄t zoor brikt mich op (Blerick), ⁄t zoor kumt mich op (Blerick) oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
zuurdeeg zuurdeeg: zōrdęjx (Blerick) Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.] II-1