e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

Gevonden: 5182
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte mees zwart meesje: zwart maeske (Blerick), zwart mèèske (Blerick) zwarte mees || zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte nachtschade duivelskralen: dȳvǝlskralǝ (Blerick), patattenkruid: omdat het op aardappelvelden voorkomt. Opgegeven voor kaal knopkruid.  petattekroed (Blerick, ... ) nachtschade [DC 28 (1956)] || Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5, III-4-3
zwarte specht zwarte specht: zwarte spech (Blerick) specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)] III-4-1
zwartepieten (kaartspel) zwartepieten: zwartepiete (Blerick) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
zwavelx zwagel: zwêgel (Blerick), zwavel: zwavel (Blerick), zweivel (Blerick), ps. omgespeld volgens Frings (of letterlijk overnemen: zwävel?).  zwɛvel (Blerick) zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4
zweep smik: smek (Blerick), zweep: zwęi̯p (Blerick) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweer zweer: zwaer (Blerick), zweer (Blerick) Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)] III-1-2
zweet zweet: zweit (Blerick, ... ), zwijt (Blerick) zweet [N 10 (1961)] III-1-2
zwemblaas blaas: blaos (Blerick, ... ), zwemblaas: zwumblaos (Blerick) Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)] || zwemblaas. Hoe noemt men de blaas van een vis, het met lucht gevuld orgaan dat de vis in staat stelt in het water te zweven. [N102 (1998)] III-4-2
zwemmen zwemmen: zwamme (Blerick), zwumme (Blerick, ... ), zwömə (Blerick) zwemmen [RND], [SGV (1914)] || Zwemmen. [DC 38 (1964)] III-3-2