e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q021p plaats=Geleen

Overzicht

Gevonden: 5298
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwerm bijenzwerm: biǝžwɛrm (Geleen), zwerm: šwɛrm (Geleen) Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.] II-6
zwerm vogels kudde: van duiven  köd (Geleen), zwerm: sjwerm (Geleen), zjwerm (Geleen) groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)] III-4-1
zwermen zwermen: šwɛrmǝ (Geleen) Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.] II-6
zweten zweten: sjweiten (Geleen), zjweite (Geleen), zweite (Geleen) zweten [N 10a (1961)], [SGV (1914)] III-1-2
zweven hangen wie een stootvogel: hīnk wie eine stootvogel (Geleen) Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: zweven, planeren? [N 93 (1983)] III-3-2
zwijgen zwijgen: zjwiegen (Geleen) zwijgen [SGV (1914)] III-3-1
zwoegen poejakken: poejakken (Geleen), schuften (du.): sjŏfte (Geleen), woelen: weule (Geleen), wolven: wouve (Geleen), zich moede maken: zich meug mààke (Geleen), zich moren: zich moaren (Geleen), zich uitsloven: oetsjlove (Geleen) hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)] || zwoegen (hard werken) [SGV (1914)] III-1-4
zwoord zwaard: sjwaasj (Geleen), zjwaasj (Geleen, ... ), Syst. WBD  zjwaasj (Geleen) De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || zwoerd (van spek) [N 07 (1961)] || zwoord (spek~) [SGV (1914)] III-2-3