e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

Gevonden: 5514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwerm zwerm: zwɛrǝm (Lommel) Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.] II-6
zwerm vogels zwerm: zwerrem (Lommel) zwerm [Willems (1885)] III-4-1
zwermcel zwermdop: zwermdop (Lommel) Koninginnecel of moerdop die in de zwermtijd wordt bijgebouwd. De zwermcel heeft een dikke, ronde bodem. [N 63, 26c; N 63, 26b; N 63, 24c] II-6
zwermen zwermen: zwɛrmǝ (Lommel) Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.] II-6
zwezerik zwezerik: Syst. Grootaers  zwēzərek (Lommel) Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)] III-2-3
zwiepingen panlatten: panlatǝ (Lommel) De houten latten waarmee het profiel loodrecht wordt vastgezet. Zie ook afb. 28. [N 31, 7b; monogr.] II-9
zwijmelen baden: bāi̯ǝn (Lommel) Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83] I-9
zwikblok, werkblok zwikblok: zwikblok (Lommel) Een verstelbaar ijzeren apparaat op een paal waarop de schoen bewerkt wordt. Daartoe is in de leest een opening, waarin het uiteinde van de ene arm van het blok past; de punt van de schoen rust op de andere arm, terwijl dan met een schroef de beide armen worden vastgezet, waardoor de schoen tevens vaststaat. Het werk aan het blok was het begin van de industriële schoenmakerij (Liedmeier, pag. 30). [N 60, 158a] II-10
zwikker oppinner: oppinner (Lommel) De man die de schacht over de leest haalt en met een zwiktang het leer overal aanhaalt en met tacks vastslaat. [N 60, 160] II-10
zwikpin zwikpin: zwikpin (Lommel) Een gebogen staaf met een knop aan het eind, bevestigd aan het zwikblok, waarop men een zwikblokleest stevig vast kan zetten. [N 60, 158b] II-10