20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zúrmus (P196p Veulen)
|
zuurkool [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
33995 |
zweep |
smet:
smɛt (P196p Veulen)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
hameel:
hamē̜i̯l (P196p Veulen),
koppel:
kǫpǝl (P196p Veulen
[(incl de stengen)]
)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
19301 |
zwoegen |
wroeten:
vrŭtə (P196p Veulen)
|
wroeten (hard werken) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zwoͅu̯x (P196p Veulen)
|
zwoord (harde rand van een snede spek) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|