e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q071p plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwavelstok solferstekje: soͅləfərsteͅkskə (Diepenbeek) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1
zweefmolen zwengeltjes (mv.): zwingelkes (Diepenbeek), zwenkertjes (mv.): zwienkerkes (Diepenbeek) Zwiermolen. III-3-2
zweep smet: smęt (Diepenbeek), zweep: zwip (Diepenbeek) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweep van de koeherder smet: smęt (Diepenbeek) Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146] I-11
zwellen zwellen: zwellen (Diepenbeek, ... ), zwøͅlən (Diepenbeek) zwellen [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-1-2
zwemmen zwemmen: z(w)Eme (Diepenbeek), zwömmen (Diepenbeek), zwömən (Diepenbeek) zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND] || Zwemmen. [Willems (1885)] III-3-2
zwenghout, spoorstok koppel: kǫpǝl (Diepenbeek) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zweren op zijn ziel: op me zelken (op mijn zieltje)  oͅp miən zil (Diepenbeek), zijn eed doen op: ich wel ər mänən ed oͅp duən (Diepenbeek), ich wil er meͅnnen eed up doen (Diepenbeek) Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)] III-3-1
zweren, etteren zweren: dēͅ woͅn zal ant zwierən goan (Diepenbeek), dij wōn zal zwēren (Diepenbeek), zwêëre (Diepenbeek) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || zweren, etteren [ZND m] III-1-2
zwerm zwerm: zwɛ.rǝm (Diepenbeek), zwɛrǝm (Diepenbeek) Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.] II-6