e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q071p plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwerm vogels zwerm: zwērm (Diepenbeek) zwerm [Willems (1885)] III-4-1
zwermcel zwermcel: zwɛrǝmsɛl (Diepenbeek) Koninginnecel of moerdop die in de zwermtijd wordt bijgebouwd. De zwermcel heeft een dikke, ronde bodem. [N 63, 26c; N 63, 26b; N 63, 24c] II-6
zwermen zwermen: zwɛrmǝ (Diepenbeek), zwɛrǝmǝ (Diepenbeek) Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.] II-6
zwermlustig volk zwermduivels: zwɛrǝmdȳvǝls (Diepenbeek) Volk dat graag zwermt. Een dergelijk volk heeft enige tientallen moerdoppen gebouwd, terwijl een zwermtraag volk het in de regel bij drie of vier moerdoppen zal laten of soms helemaal geen zwermcellen aanzet. [N 63, 39b; N 63, 39d; Ge 37, 121] II-6
zwijmelen overweer lopen: øvǝrwiǝr lōpǝ (Diepenbeek) Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83] I-9
zwiktang oppintang: oppentaŋ (Diepenbeek) De tang waarmee men in het hol overhaalt. "In plaats van de rektang wordt veelal gebruikt de voor het opzwikken van doorgenaaid werk noodige zwiktang, die het voordeel heeft, dat hij ook als hamer te gebruiken en ongeveer even duur is." (Directie, pag. 304). Volgens de informant van Q 18 gebruikt hij de zwiktang uitsluitend om de neus en de hiel bij te zwikken. Men kan hiermee kleine stukjes van het leer bijtrekken, zodat er geen plooien ontstaan. Zie afb. 38. [N 60, 83c] II-10
zwoegen martelen: mattel’n (Diepenbeek) zwoegen III-1-4
zwoord zwaard: zwaos (Diepenbeek), zwōͅs (Diepenbeek) zwoerd [Goossens 1c (1955b)] III-2-3
één frank frank: den inkōmprēͅs is ⁄n fran (Diepenbeek), d⁄n antrei is inne frang (Diepenbeek), nə fraŋ vør ēͅin tə goin (Diepenbeek), nə fraŋ vør ēͅin tə kōmən (Diepenbeek), ps. omgespeld volgens Frings.  fraŋ (Diepenbeek, ... ) 1 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] || De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)] III-3-1