e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K361p plaats=Zolder

Overzicht

Gevonden: 3499

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterhaam achterhaam: axtǝrhām (Zolder) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterhand van het paard achterhand: axtǝrhānt (Zolder) Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9] I-9
achterklauw klos: klus (Zolder) Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c] I-11
achterknie hak: hak (Zolder) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achternaafband domband: dǫmbant (Zolder) De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.] II-11
achterste achterste: áchterste (Zolder), gat: gao.t (Zolder), kont: kó.nt (Zolder), poep: Typisch voor vrouwen.  poe.p (Zolder), poeper: Uitdr. da sal oere poeper voeere.  pōē.per (Zolder) [N 10c (1995)] III-1-1
achteruit achter: axtǝr (Zolder), hup-terug: hyp tryx (Zolder) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achteruittrappen houwen: hōǝn (Zolder), slaan: sluǫn (Zolder) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9
achtervlucht achterkant: á.chterka.nt (Zolder), achtervlucht: Gië likt in d -, doeë maa.kt en vé.ltsmák ò nóch prèè.s.  á.chtervlucht (Zolder) (Duiven) de liefhebbers van de achterkant, van wie de duiven een langere afstand vliegen dan de gemiddelde. || [(Duiven) de liefhebbers van de achterkant, van wie de duiven een langere afstand vliegen dan de gemiddelde]. III-3-2
achterwand achterschoft: axtǝrsxǫft (Zolder), hoofd: hȳt (Zolder), hoofdbred: høbrēi̯ǝt (Zolder), schoft: sxoft (Zolder), schoftplank: sxǫftplaŋk (Zolder) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13