e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

Gevonden: 5227

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aarde, grond aarde: êrt (Oirlo), veldgrond: vaeldgroond (Oirlo), zand: zand (Oirlo) aarde (grond) [SGV (1914)] || donkerbruin vruchtbaar zand met water [get] [N 81 (1980)] || zand [SGV (1914)] III-4-4
aarden aarden: aarde (Oirlo), thuisvoelen: thuûs vule (Oirlo), zijn eigen begeven: zien aege begaeve (Oirlo) wennen || zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)] III-1-4
aarden pot aarden pot: ē̜rdǝn pǫt (Oirlo) Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.] II-8
aardewerk aardewerk: aerdewaerk (Oirlo), erdewaerk (Oirlo) aardewerk || aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)] III-2-1
aardmannetje (kabouter) aardmannetje: ĕrdmĕnneke (Oirlo) aardmannetje [SGV (1914)] III-3-3
aartsbisschop aartsbisschop: aartsbisschop (Oirlo) Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)] III-3-3
aartsengel aartsengel: aartsèngel (Oirlo) Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)] III-3-3
aarzelen dubben: d⁄r aover dubbe (Oirlo), niet durven: nie gōēd dörve (Oirlo), rikraaien: rikraoje (Oirlo) twijfelen, aarzelen, dubben etc. || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)] III-1-4
aas in het kaartspel aas: rüte noas (Oirlo) Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)] III-3-2
absolutie absolutie (<fr.): abselutie (Oirlo) Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)] III-3-3