e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q187a plaats=Heugem

Overzicht

Gevonden: 1828

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
asperges me asperges: dn asperges (Heugem) Het gezang dat voorafgaand aan de hoogmis gezongen wordt onder de besprenkeling met wijwater: "Asperges me...."of "Vidi aquam...."(in de Paastijd). [N 96B (1989)] III-3-3
avondgebed avondgebed: t aovend-gebed (Heugem) Het avondgebed/avondsgebed met gewetensonderzoek [aovendgebed, aovesgebed, aoëvetsjebed?]. [N 96B (1989)] III-3-3
avondmaal avondeten: aoventaeten (Heugem), aoventete (Heugem), avondmaal: aoventmaol (Heugem) de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] III-2-3
avondspin spin: eigen spellingsysteem  spèn (Heugem) spin, gelukbrengende ~ die men bij avond op muren ziet zitten [aovendspin] [N 26 (1964)] III-4-2
avondtriduüm tridum (<lat.): tridie-um (Heugem) Een godvruchtige oefening op drie achtereenvolgende avonden, avondtriduüm. [N 96B (1989)] III-3-3
azijn extract: ékstràk (Heugem) azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)] III-2-3
baantje glijden op het ijs keien: keijje (Heugem), kejje (Heugem), kèjje (Heugem), schellebrikken: schellebrikke (Heugem) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] III-3-2
baard baard: baart (Heugem), bá:rt (Heugem) baard [DC 01 (1931)] III-1-1
babbelaar babbelaar: bàbbəlèjr (Heugem) babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] III-2-3
bakblik bus: bus (Heugem) De metalen vorm, een blik of bus, waarin de bakker het deeg laat narijzen voordat hij het in de oven plaatst. Vaak wordt het deeg op een plaat gelegd met soms die beperking dat het dan om het bereiden van witbrood gaat (Q 82) of om het maken van vla, beschuit of broodjes (Q 191, 204 en L 291). Vroeger moet men het deeg, vooral van roggebrood, ook wel op de stenen van de ovenvloer geplaatst hebben (in L 289b en L 291). In Q 204 plaatst men het opgemaakte deeg ook wel op vierkante stukken karton. Volgens Schoep (blz. 100) wordt het gevormde brood na het opmaken hetzij in bussen hetzij tussen kleedjes gelegd. Zo wordt het woordtype "deegkleedje" in dit lemma verklaarbaar. [N 29, 37; monogr.] II-1