24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
kraej (L210p Venray),
krei (L210p Venray),
krej (L210p Venray),
krääj (L210p Venray),
zaadzak:
voor de bonte kraai
zaodzak (L210p Venray),
zwarte kraai:
zwàrte krej (L210p Venray)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [SGV (1914)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24865 |
zwarte nachtschade |
duivelskrallen:
WLD
duuvelskralle (L210p Venray),
nachtschaal:
naxtsxāl (L210p Venray),
nachtschade:
nachtschade (L210p Venray),
-
nachtschade (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] || zwarte nachtschade (Solanum nigrum L.) [DC 60a (1985)] || Zwarte nachtschade (solanum nigrum). Een 10 tot 40 cm grote, kruidachtige plant, niet windend; de stengels zijn iets behaard of kaal; de bladeren zijn iets eivormig, gaafrandig of iets bochtig getand; de bloemen groeien in schermvormige trossen, wit van k [N 92 (1982)]
I-5, III-4-3
|
24288 |
zwarte roodstaart |
roodstaartje:
roēwdstèrtje (L210p Venray)
|
zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
26776 |
zwarte turf |
kluiten:
klytǝ (L210p Venray)
|
Vergelijk het lemma ''zwart- of blauwveen''. [I, 45b; monogr.]
II-4
|
26903 |
zwarte turf of zwartveen |
kluiten:
klytǝ (L210p Venray),
kluitenmoer:
klytǝmūr (L210p Venray)
|
Onder het grauwveen zit het zwartveen waaruit verschillende soorten zwarte turf gehaald worden. Deze laag kan drie meter of meer dik zijn. De planteresten zijn hierin meer vergaan dan in de grauwveenlaag. [II, 36; monogr.]
II-4
|
24291 |
zwartkop |
grasmus:
grasmus (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
zwartkop || zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28596 |
zwavel, sulfer |
zwevel:
zwɛvǝl (L210p Venray)
|
Lichtgele, licht ontvlambare chemische stof waarvan de bij verbranding vrijkomende dampen dodelijk zijn voor de bijen. [N 63, 78c; JG 1b; Ge 37, 209]
II-6
|
28598 |
zwavelkaart |
zwevelkaartje:
zwɛvǝlkartjǝ (L210p Venray),
zwevellapje:
zwɛvǝllɛpkǝ (L210p Venray)
|
Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24930 |
zwavelx |
zwavel:
zwaavel (L210p Venray),
zweivel (L210p Venray),
zwevvel (L210p Venray),
zwèvel (L210p Venray)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
zweep:
zwēp (L210p Venray)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|