| 18670 |
zondagse kleren |
zondagskleren:
korte oo-klank
zōndagskléjer (Q113p Heerlen)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 23339 |
zonde |
zonde:
zung (Q113p Heerlen)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 23340 |
zonden |
zonden:
zung (Q113p Heerlen)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 18890 |
zonder opzet |
ane bezei:
òənə-bəzèèj (Q113p Heerlen)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 20066 |
zonnebloem |
zonnebloem:
WBD/WLD
zónnəblóm (Q113p Heerlen)
|
Zonnebloem (heleanthus annuus) (kleine zonnebloem, zonneroos, zonnester, zonnebloem, zonnewende, helenium). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
| 28688 |
zonnewassmelter |
zonnewassmelter:
zǫnǝwasšmeltǝr (Q113p Heerlen)
|
Gesloten, glazen bak waarin de was door de warmte van de zon gesmolten wordt. De imker kan stukken ruwe raat in een zak van kaasdoek knopen en deze met een steen verzwaard in een grote pan op het vuur zetten. Geleidelijk komt de was door de poriën van de doek bovenop het water drijven. Na afkoeling heeft men dan waskoek. Men kan de ruwe raat echter ook zuiveren met een zonnewassmelter, een soort broeikasje met een deksel van dubbelglas, waarin de stukken ruwe raat worden uitgespreid in een metalen bak met schuine bodem (De Roever, pag. 284). De gesmolten was loopt omlaag in een lekbakje dat met metaalgaas is afgedekt. De zon bleekt de was en oververhitting is op deze wijze niet mogelijk. Men kan echter maar kleine hoeveelheden ruwe raat tegelijk verwerken met de zonnewassmelter. De informant van Q 3 vermeldt dat in zijn plaats deze smelter niet werd gebruikt. [N 63, 129a; N 63, 128b; monogr.]
II-6
|
| 25213 |
zonx |
blikker:
blikker (Q113p Heerlen)
|
zon
III-4-4
|
| 20157 |
zoogbroeder; niet te gebruiken |
zoogbroer:
soegbroor (Q113p Heerlen)
|
zoogbroeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 20158 |
zoogzuster; niet te gebruiken |
zoogzuster:
soegzustər (Q113p Heerlen)
|
zoogzuster [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 30978 |
zool |
zool:
zoǝl (Q113p Heerlen)
|
Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33]
I-9
|