e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zool van een schoen zool: zoal (Heerlen, ... ) zool || zool van een schoen [N 24 (1964)] III-1-3
zoom zoom: zōm (Heerlen) De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.] II-7
zoon jong: jong (Heerlen, ... ), vroeger  jong (Heerlen), zoon: soewn (Heerlen), zoeën (Heerlen, ... ), (Züns: mv).  zon (Heerlen), tegenwoordig  zoon (Heerlen) (zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] III-2-2
zorgen voor beobachten (du.): bəoobáchtə (Heerlen), in de gaten houden: in-də-gáátə-houwə (Heerlen), kommeren: kummərə (Heerlen) toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)] III-1-4
zout zout: zaot (Heerlen), zoat (Heerlen), zōt (Heerlen), zôût (Heerlen) zout [DC 03 (1934)] III-2-3
zuchten kuimen: kume (Heerlen), zuchten: zuchte (Heerlen, ... ) zuchten || zuchten [snokke] [N 10 (1961)] III-1-4
zuigen zuigen: zoege (Heerlen, ... ) zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)] III-2-3
zuigfles fles: flèsj (Heerlen), nokkel: cf. VD D-.N. s.v. "Nuckel"0.1 fopspeen; 0.2. tepel; cf. Verdam s.v. "nocken"2. zwalpen. op en neer gaan, van eene vloeistof in de keel; vgl. Kerkrade Wb. p. 205 s.v. noekkele = zuigen en een noekkel is een zuigfles. Zie ook De Vries s.v. "nokken 1. schokken, stoten, schudden"De beweging van het zuigen?  noekkel (Heerlen) zuigfles || zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)] III-2-2
zuigkanaal zuigstuk: zuxštøk (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Verbinding van de hoofdventilator met de uittrekkende schacht. Doordat de hoofdventilator de verbruikte lucht uit de mijn zuigt, ontstaat er een onderdruk in de mijn waardoor de verse lucht door de intrekkende schacht blijft toestromen. [N 95, 209] II-5
zuinig genauw: genouw (Heerlen, ... ), gənaow (Heerlen), nauw: nöj (Heerlen), zuinig: zūūnich (Heerlen) gierig [SGV (1914)] || van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)] III-3-1