e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q241p plaats=Rutten

Overzicht

Gevonden: 1154

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
berrie ber(r)e: bęrǝ (Rutten), gestel: gǝstęl (Rutten) Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] || Het uit twee balkjes bestaande toestel op de steenkuip waarop of waartussen het kaar rust. Zie ook afb. 82. [N O, 19h; A 42A, 38; Vds 147; Jan 154; Coe 135; Grof 156; N D, 33 add.] I-13, II-3
betalen betalen: geͅ mut mer geld høbə om tə ky(3)̄ənə btḁlə (Rutten) Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] III-3-1
bevruchten vogelen: fō.xǝlǝ (Rutten) Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12
bezem bessem: bɛ̄.sǝm (Rutten), bezem: bɛ̄səm (Rutten) bezem [RND] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b] I-4, III-2-1
bezemsteel steel: stīl (Rutten) bezemsteel [RND] III-2-1
bieden bieden: bijə (Rutten) bieden [RND] III-3-1
bier bier: bīēr (Rutten), verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a  bier (Rutten) bier [RND], [ZND 06 (1924)] III-2-3
biestmelk eerste melk: jǫstǝ mɛ.lǝk (Rutten) De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.] I-11
bietenloof, bladerkroon krotenloof: krōtǝlōf (Rutten) De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48] I-5
biggen werpen baggelen: bágǝlǝ (Rutten) Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.] I-12