e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L210p plaats=Venray

Overzicht

Gevonden: 6060

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelloof loof: lōǝf (Venray) De bladeren van de aardappelplant. Ze worden na de oogst bijeengeharkt en verbrand; zie het lemma Aardappelloof Verbranden. Het regelmatig bepalend deel aardappel-, als eerste element in samenstellingen, is hier weggelaten. Bij het woordtype stro geeft de zegsman van L 386 op: "als het droog is". [N 12, 6; JG 1a, 1b, 2c; L 1, a-m; L 30, 34a; S 22; monogr.] I-5
aardappelmand aardappelmandje: ē̜rpǝlǝmɛntjǝ (Venray) Uit grauwe wissen vervaardigde mand met twee oren, waarin aardappels bewaard of vervoerd worden. Zie ook het lemma ɛaardappelmandɛ in wld I.5, pag. 41. Het materiaal dat in dit lemma is opgenomen, vormt een aanvulling daarop.' [N 40, 38; N 40, 94; N 40, 95; N 40, 96; N 40, 97; N 40, 110; N 40, 111; N 20, 48 add.; monogr.] II-12
aardappelpannenkoek rijfkoek: riēfkoēk (Venray) aardappelkoek III-2-3
aardappelriek, algemeen aardappel(en)riek: ɛrpǝlrīk (Venray) Riek met bolletjes ("kogeltjes") aan de uiteinden van de tanden, om aardappelen mee te verplaatsen, maar ook wel gebruikt om te rooien. Doorgaans heeft de aardappelriek negen tanden, de bietenriek zes, die wat verder uit elkaar staan, en de speciale riek om te rooien vier of vijf. Soms zijn de tanden van de laatste plat (en dan lijkt deze sterk op de Voerriek), terwijl die van de algemeen gebruikte riek rond zijn. Vergelijk ook het lemma Mestriek in aflevering I,1, blz. 8-10 en het lemma Bietenrek in deze aflevering. [N 18, 25a, 25b en 58; JG 1c, 2c; A 28, 3a; Lu 6, 3a; monogr.] I-5
aardappels schillen schillen: aerpel schelle (Venray), erpel schelle (Venray), schellen (Venray) aardappels schillen [DC 23 (1953)] || het schillen van aardappelen III-2-3
aardappelsalade aardappelsalade: koude gekookte aardappelen, gesneden in schijfjes of blokjes, waarna deze vermengd worden met azijn, olie, peper en zout  aerpelslaaj (Venray), koude schotel: kâldeschòttel (Venray) aardappelsalade || huzarensalade III-2-3
aardappelstruik struik: struk (Venray) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aardbei aardbei: Veldeke 1979, nr. 1 (vroeger: de ertsbees)  de aardbei (Venray), aardsbeer: WLD  erdsbēr (Venray), aardsbes: erdsbees (Venray), eͅrdsbēs (Venray), Veldeke 1979, nr. 1 nu de aardbei  de ertsbees (Venray), aardsbezie: eͅrdsbezie (Venray), èrdsbezie (Venray) [DC GV (1935) M]aardbei [SGV (1914)] || De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)] I-7
aarde, grond aarde: êrd (Venray), maasgrond: mâs groond (Venray), zand: zand (Venray) aarde (grond) [SGV (1914)] || donkerbruin vruchtbaar zand met water [get] [N 81 (1980)] || zand [SGV (1914)] III-4-4
aarden aarden: aarde (Venray), de aard krijgen: d⁄n aard (krijgen) (Venray), de draai krijgen: d⁄n draei kriege (Venray), zijn eigen begeven: zien aege begaeve (Venray) wennen || zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)] III-1-4