e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L426z plaats=Holtum

Overzicht

Gevonden: 1883

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ampullen ampullen (<lat.): ampulle (Holtum, ... ) Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)] III-3-3
andere eggen beitel[eg]: bęi̯tǝl[eg] (Holtum) Dit lemma bestaat grotendeels uit egbenamingen die - vrijwel zonder nadere toelichting - werden opgegeven in antwoord op woordvragen (pineg, spijkereg, beiteleg, worteleg, wenteleg en slede-eg). Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''. [N 11, 72a + c + d + g + i + j; N 11A, 168 + 169a + c + e + f + i + j; div.; monogr.] I-2
andere voorwerpen in bikkelspel {z. toel.}: met tinnen keuet  z. toel. (Holtum) Wordt (werd) een dergelijk spel wel gespeeld, maar met andere voorwerpen? [N R (1968)] III-3-2
angelusklok schel: sjel (Holtum) De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)] III-3-3
appelbol krollemol: Syst. WBD  krollemol (Holtum) Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)] III-2-3
appelmoes appelmoes: Syst. WBD  appelmoos (Holtum) Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] III-2-3
appeltaart appelentaart: Syst. WBD  appeletaart (Holtum) Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)] III-2-3
appeltaartje toeslag: Syst. WBD  toesjlaag (Holtum) Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)] III-2-3
aren lezen zomeren: zø̄mǝrǝ (Holtum) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4
arend van de zeis ang: ãŋ (Holtum) Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.] I-3