e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

Gevonden: 6601

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelloof kruid: krūt (Sittard), lover: lǫu̯vǝr (Sittard) De bladeren van de aardappelplant. Ze worden na de oogst bijeengeharkt en verbrand; zie het lemma Aardappelloof Verbranden. Het regelmatig bepalend deel aardappel-, als eerste element in samenstellingen, is hier weggelaten. Bij het woordtype stro geeft de zegsman van L 386 op: "als het droog is". [N 12, 6; JG 1a, 1b, 2c; L 1, a-m; L 30, 34a; S 22; monogr.] I-5
aardappelmand korf: kø̜rǝf (Sittard) De stevige, doorgaans van tenen vervaardigde grote mand waarin de aardappelen in het veld bijeen werden geraapt. Moderne manden zijn van staaldraad vervaardigd. Soms heeft men twee manden bij zich; één voor de krielaardappelen en één voor de grote aardappelen. Twee rapers werken dan gelijk op, zittend op hun hurken of knieën, en trekken de manden die tussen hen in staan telkens aan de oren met een ruk naar voren, zonder dat ze daartoe omhoog hoeven te komen. De volle manden worden doorgaans rechtstreeks in de slagkar leeggegoten. Soms worden de aardappelen eerst in zakken gedaan; er gaan dan drie manden in een zak van 50 kg. [JG 1b, 2c; monogr.] I-5
aardappelmolen brijselmachine: brisǝlmǝšin (Sittard) De aardappelmolen is het werktuig waarmee men de gekookte aardappelen tot puree maalt. [N 18, 134; monogr.] I-11
aardappelpannenkoek aardappelkoek: ‧ēͅrpəlk‧oͅuk (Sittard), aardappelskoekje: Ook thans nog bij enkele oud Sittardse families een geliefde en zeer smakelijke naspijs bij erwtensoep  ‧ēͅrpəlsk‧øͅi̯kskəs (Sittard), rijfkoek: riefkouk (Sittard), (vgl. Du. Reibkuchen). De aardappelen werden door een koperen zeef gewreven en daarna gebakken.  riefkouk (Sittard), Recept aardappelkoekjes: rauw geraspte aardappelen met uien, kruiden, kervel, peterselie  riefkouk (Sittard) aardappelkoek || aardappelkoekjes || fijn gestampte aardappelen in olie of vet, in de koekepan gebakken || puree [stamp, stoemp] [N 38 (1971)] || rijfkoek III-2-3
aardappelpuree puree: puree (Sittard) puree [stamp, stoemp] [N 38 (1971)] III-2-3
aardappelraper die ze raapt: dɛ̄ zǝ rēp (Sittard) Degene die de aardappelen opraapt. [N 12, 22b; monogr.] I-5
aardappelriek, algemeen aardappelsgaffel: ɛrpǝlsgafǝl (Sittard), aardappelsriek: ɛ̄rpǝlsrēǝk (Sittard), gaffel: gafǝl (Sittard), riek: ręi̯k (Sittard) Riek met bolletjes ("kogeltjes") aan de uiteinden van de tanden, om aardappelen mee te verplaatsen, maar ook wel gebruikt om te rooien. Doorgaans heeft de aardappelriek negen tanden, de bietenriek zes, die wat verder uit elkaar staan, en de speciale riek om te rooien vier of vijf. Soms zijn de tanden van de laatste plat (en dan lijkt deze sterk op de Voerriek), terwijl die van de algemeen gebruikte riek rond zijn. Vergelijk ook het lemma Mestriek in aflevering I,1, blz. 8-10 en het lemma Bietenrek in deze aflevering. [N 18, 25a, 25b en 58; JG 1c, 2c; A 28, 3a; Lu 6, 3a; monogr.] I-5
aardappelrooier die ze uitdoet: dē̜ zǝ utdęi̯t (Sittard) Degene die de aardappelen uitsteekt. De regelmatige voorvoegsels aardappel- en patatte- zijn weggelaten. [N 12, 22a; monogr.] I-5
aardappelstruik struik: štrūk (Sittard) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aardappelziekten krankte: krɛŋdǝ (Sittard), schurft: šørǝf (Sittard) Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.] I-5