e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q259p plaats=Lontzen

Overzicht

Gevonden: 795

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
biestmelk biestmelk: besmɛlǝk (Lontzen) De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.] I-11
bijten bijten: 1a-m  bite (Lontzen) bijten [ZND 21 (1936)] III-2-3
blaar blaar: bloor (Lontzen, ... ), blaas: bloos (Lontzen) een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] || een blaar in de handen door het vasthouden van een werktuig, bv. een hamer [ZND 32 (1939)] || een blaar onder de voeten, door het gaan veroorzaakt [ZND 32 (1939)] III-1-2
blad, bladeren van een plant blader: bl˙ār/bl˙ē̜r (Lontzen) Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.] I-4
blauwe bosbes worbel: verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2  worbele (Lontzen) bosbes, alg. [ZND 01 (1922)] III-4-3
bleek blass (du.): heä is zö blass (Lontzen) hij is zo bleek [ZND 21 (1936)] III-1-2
blijven wachten blijven: blive (Lontzen) blijven [ZND 25 (1937)] III-4-4
bloedworst bloedworst: bloed-woesch (Lontzen) bloedworst [ZND 21 (1936)] III-2-3
bloei bloei: blȳi̯ (Lontzen) Opgaven voor de uitdrukking "in (de) bloei staan"; het zelfstandig naamwoord. [L 32, 76; monogr.] I-4
bloeien bloeien: blȳi̯ǝ (Lontzen), in de bloei staan: (-) schtet ijen blüj (Lontzen) De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] || in bloei staan [ZND 32 (1939)] I-4, III-4-3