e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afdak afdak: āf˂dāk (Meeuwen), Good geti-jg moot ònder ein aafdèèkske hange: zei de man met de omvangrijke buik  aafdak (Meeuwen) afdak III-2-1
afdingen afbieden: afbieden (Meeuwen), (koper).  afbieden (Meeuwen), afdingen: afdingen (Meeuwen), afpingelen: afpingelen (Meeuwen, ... ) loven en bieden, de waren aanprijzen [koopman] en er een prijs voor bieden (koper) [handelen] [N 89 (1982)] || proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)] III-3-1
afdunnen uitpluizen: ȳtplȳzǝ (Meeuwen) Bewerking van de watten voor de schouder, waarbij de dikte van de watten naar de kant toe wordt verminderd. [N 59, 117a] II-7
afgeroomde melk afgeroomde melk: ā.fxǝrou̯i̯mdǝ mę.lǝk (Meeuwen), girs: gers (Meeuwen), klits: klets (Meeuwen), machiensmelk: mešinsmɛlk (Meeuwen) De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11
afglanzen de blink afpakken: dǝ bleŋk āfpakǝ (Meeuwen) Het wegnemen van de valse glans. Afglanzen is het verwijderen van glans op die plaatsen, welke te droog geperst zijn. Deze glans verwijdert men door het inbrengen van damp door middel van vochtige doeken en hete ijzers. [N 59, 80a; N 59, 81a] II-7
afkalven invallen: invallen (Meeuwen), invàllə (Meeuwen) afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen] [N 81 (1980)] III-4-4
afkammen afscharren: ā.fšɛ̄rǝ (Meeuwen) Het uitharken van de dorsvloer wanneer de hele halmen al zijn verwijderd. Dit wordt gedaan om het korte stro bijeen te halen, dat dan in een "kortbussel" wordt gestoken, zie het volgende lemma. Aan de zegslieden is ook gevraagd op te geven met welk gereedschap de dorsvloer wordt afgekamd. Vaak gebeurde dit op meer dan één wijze. Deze vraag leverde de volgende opgaven op: a- met de ''hooihark'' -zie voor de heteroniemen het lemma ''hooihark'' -4,2,4- in aflevering I 3- in K 278, 314, 316, 318, 358, 359, L 211, 214, 215, 244c, 247, 265, 266, 270, 271, 282, 286, 289, 290, 291, 295, 312, 314, 317, 318b, 320c, 321, 321a, 322, 324, 326, 330, 331, 331b, 332, 355, 355a, 360, 366, 369, 370, 371, 372, 373, 374, 382, 387, 413, 414, 416, 420, 422, 425, 0426, 427, 432, P 48, 107a, 175, 176, 176a, Q 2, 2b, 9, 14, 18a, 20, 22, 32a, 71, 72, 78, 94b, 95, 96d, 97, 99*, 101, 111, 111*, 0112, 112b, 113, 117a, 121c, 156, 162, 178, 193, 197, 197a, 198b, 203, 204a, 211; b- met de ''deelhark'' -met ijzeren tanden- in K 358, L 163, 163a, 317, P 213, Q 22, 77; c- met de ''schuurreek'' in L 317 en Q 101; d- met de ''denreek'' in Q 33; e- met de schudgaffel -zie het lemma ''houten gaffel, schudgaffel'' -4,2,1- in aflevering I 3- in L 163, 163a, 265, 268, 289b, 290, 331, 331b, 0426, 432, Q 14, 33, 97, 100, 198b, 203; f- met de -oogst-gaffel- -zie het lemma ''ijzeren gaffel'', ''oogstgaffel'' -4,2,2- in aflevering I 3- in K 358, L 214, 247, 265, 268, 288, 289, 374, 422, 423, 426, 432, Q 98, 121c, 211; g- met de handen in K 314, 357, L 163, 163b, 269, 271, 289b, 295, 314, 320c, 325, 426, P 222, Q 9' [N 14, 27a en 32a; JG 1a, 1b -gedeeltelijk-, 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 27b en 32b] I-4
afkijken afkijken: toezien hoe een ander iets doet  afkijken (Meeuwen) afschrijven; Bij een buurman of buurvrouw kijken? [DC 48 (1973)] III-3-1
afkomst afkomst: afkomst (Meeuwen, ... ) afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)] III-2-2
afladen afladen: ā.flā.i̯ǝ (Meeuwen), lossen: lǫsǝ (Meeuwen) Wanneer de kar met de lading op de plaats van bestemming is aangekomen, wordt deze laatste afgeladen. Vergelijk voor het woordtype aftrekken ook het lemma Mest Van De Kar Aftrekken in WLD I, afl. 1, p. 11. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10