e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

Gevonden: 3221

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afwasborstel siemesop: sī.məsoͅp (Nederweert), sopsieme: soͅpsī.mə (Nederweert) afwasborstel III-2-1
afwasteil, afwasbak afwasbak: afwasbak (Nederweert), van ander materiaal.  aafwasbak (Nederweert), afwaskom: aafwaskóm (Nederweert), afwasteil: aafwastīēl (Nederweert), gootsteen: gootstein (Nederweert), teil: tīēl (Nederweert) afwasbak [N 07 (1961)] III-2-1
akker akker: akǝr (Nederweert), akkertje: ɛkǝrkǝ (Nederweert), land: lanjtj (Nederweert), perceel: pǝrsīǝl (Nederweert), plak: plak (Nederweert), stuk: stø̜k (Nederweert) Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.] I-8
akkerboterbloem boterbloem: boeëterbloom (Nederweert) boterbloem III-4-3
akkerdistel, distel distel: -  distel (Nederweert) distel (Carduus) [DC 69 (1994)] III-4-3
akkergrens, grensvoor scheid (zelfst.nw.): sxęi̯t (Nederweert), scheidvoord: sxęi̯t˲[voord] (Nederweert) De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.] I-8
akkersleep, weidesleep sleep: slęi̯p (Nederweert) Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.] I-2
akkerwinde boekweitswinde: boqǝswentj (Nederweert), boekweitwinde: boomstamuiteinde  bógkeswîntj (Nederweert) akkerwinde || Convolvulus arvensis L. Zeer algemeen voorkomend over de grond kruipend onkruid op bouwlanden en wegbermen met een tot 1 meter lange stengel en hart- tot pijlvormige blaadjes. De klokvormige bloempjes zijn lichtroze of wit met roze strepen. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes. Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de grotere, klimmende haagwinde (lemma Haagwinde). In dit lemma zijn uitsluitend die benamingen verwerkt die specifiek de akkerwinde benoemen. Zie Brok 1991. [A 17, 6b; A 60A, 93; L 17, 6; S 11; monogr.] I-5, III-4-3
allerheiligen allerheiligen: allerhei.lige (Nederweert), Allerheilige (Nederweert, ... ), allerhéé.lige (Nederweert) Allerheiligen. [N 06 (1960)] III-3-3
allerzielen allerzielen: Allerziele (Nederweert, ... ), allerzīēle (Nederweert), allerzîê.le (Nederweert) Allerzielen. [N 06 (1960)] III-3-3