33199 |
aardappelziekten |
aardappelenkrankheid:
ɛrpǝlǝkrankhęi̯t (L329p Roermond)
|
Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardbes:
aerbee:s (L329p Roermond),
airbees (L329p Roermond),
airdbees (L329p Roermond),
erdbees (L329p Roermond),
eͅrdbēs (L329p Roermond),
LDB
erdbeze (L329p Roermond),
WBD-WLD
éérdbees (L329p Roermond)
|
[DC GV (1935) M]aardbei || De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)]
I-7
|
20735 |
aardbeienvlaai |
aardbelenvlaai:
erbelevlaaj (L329p Roermond),
Syst. WBD
irbeleflaaj (L329p Roermond),
aardbezienvlaai:
airdbezenflaaj (L329p Roermond),
erbeseflaaj (L329p Roermond),
aardbezinvlaai:
eerdbeezevlaai (L329p Roermond),
Syst. Veldeke
aerdbeezeflaaj (L329p Roermond),
Syst. WBD
éérdbeezeflaaj (L329p Roermond)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18905 |
aarden |
aarden:
aa:rde (L329p Roermond),
aarden (L329p Roermond),
aardə (L329p Roermond),
wennen:
winne (L329p Roermond)
|
aarden, groeien, gedijen || zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
uiles:
ȳ.lǝs (L329p Roermond
[(pot van aardewerk met één of twee oren)]
),
ȳlǝs (L329p Roermond),
ū.lǝs (L329p Roermond)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19509 |
aardewerk |
aardewerk:
airdewerk (L329p Roermond),
erdewerk (L329p Roermond),
éérdewerk (L329p Roermond),
Is \'t porslein of aerdewerk Ingels aerdewerk
aerdewerk (L329p Roermond),
kleiwerk:
kleiwerk (L329p Roermond)
|
aardewerk || aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17653 |
aars |
aars:
aars (L329p Roermond),
vot:
vǫt (L329p Roermond)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars, darmuitgang [N 10c (1961)]
I-9, III-1-1
|
17654 |
aarsspleet |
reet:
reet (L329p Roermond)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1961)]
III-1-1
|
24073 |
aartsbisschop |
aardbisschop:
erdbusjop (L329p Roermond)
|
Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23897 |
aartsengel |
aartsengel:
aartsingel (L329p Roermond)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|