e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q071p plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aarsspleet voor: voar (Diepenbeek), vooër (Diepenbeek) aarsspleet tussen de billen [N 10c (1995)] III-1-1
aas in het kaartspel aas: eus (Diepenbeek), hatten aos (Diepenbeek), hattən ŏs (Diepenbeek), hatən ōs (Diepenbeek), oəs (Diepenbeek), ōͅs (Diepenbeek), ŏs (Diepenbeek), òs, ös (Diepenbeek), ös (Diepenbeek), Vgl. ös en èin: aas en een kale kaart.  ös (Diepenbeek) Aas (kaartspel). || Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - I. Aas. [DC 52 (1977)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Kaarttermen: Aas. III-3-2
absis koor: koeër (Diepenbeek) De halfronde of meerhoekige uitbouw van het priesterkoor waarin het hoofdaltaar staat [absis]. [N 96A (1989)] III-3-3
abuis abuis: žĕ zēͅt abys (Diepenbeek), ook materiaal znd 19a,6  žĕ zēͅt abys (Diepenbeek), mis: da`s mies (Diepenbeek), das mis (Diepenbeek), dās mis (Diepenbeek), džə zēͅt mis (Diepenbeek), žeĕ zäət mīs (Diepenbeek), ook materiaal znd 19a,6  dže zēͅt mis (Diepenbeek), žeĕ zäət mis (Diepenbeek), verdoold: Meest gebruikt.  džə veͅrdōəlt ux (Diepenbeek), ook materiaal znd 19a,6  džə veͅrdōølt u (Diepenbeek), ge verdoold u (Diepenbeek) abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)] III-1-4
accijns accijns (<lat.): accijns (Diepenbeek) de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)] III-3-1
achterbies [wld ii.10, p. 25-26] baguette: beget (Diepenbeek) Een reep leer, die aan de buitenkant van de schoen, van de hak af naar boven loopt, evenwijdig aan de achillespees en die vaak diende om een eventuele naad te verbergen, b.v. bij derby modellen (achterbies)? Zie tek. 18b [N 60 (1973)] III-1-3
achterdocht achterdenken: achterdenken (Diepenbeek), ich ha āchterdinken (Diepenbeek), ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44  achterdenken (Diepenbeek), āchterdinken (Diepenbeek), achterdocht: ich hḁ gɛin āchtərdōcht (Diepenbeek), ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44  āxtərdōͅxt (Diepenbeek) achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)] III-1-4
achtereen, na elkaar achtereen: aachtereen (Diepenbeek) achtereen, na elkaar III-4-4
achtergebleven hooi harken scharren: šɛ̄ǝrǝn (Diepenbeek) Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3
achterhaam achterhaam: ā.xtǝrhǭm (Diepenbeek) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10