e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P171p plaats=Landen

Overzicht

Gevonden: 384

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fortuin maken fortuin maken: e zal fortuun make (Landen), He zal ⁄n forteun maken (Landen), Héjə zal fortuun make (Landen), əzal forty(3)̄ən mākə (Landen) Fortuin. [ZND 35 (1941)] III-3-1
frankrijk frankrijk: we ebbe in Vrankrijk gezete (Landen), We hebbe⁄in Frankrek gezeten (Landen), We⁄je həbbən in Vrankrijət gəzeitə (Landen), wøͅbənin frankəreͅk gəzēͅtə (Landen), wøͅmənin frankəreͅk gəzēͅte (Landen) Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)] III-3-1
gadeslaan? gadeslaan: se gooi slaon (Landen), zen zakə gauwslaon (Landen), zen zuake gousloon (Landen), zən zākə gōͅjslōͅən (Landen) Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)] III-3-1
galgenaas bandiet: bandiet (Landen), crapule (fr.): krapu.l (Landen), deugniet: enen deugniet (Landen), vagebond (<fr.): vagebond (Landen, ... ), varken: e verke (Landen), vaurien (fr.): &lt;vaurien  ən vāreͅn (Landen), Van Dale (FN): vaurien, 1. deugniet, nietsnut; - 2. bengel, boefje, schoffie.  eu varing (Landen), vaurien (Landen) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-3-1
gans gans: gās (Landen) [A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.] I-12
garen garen: gowǝn (Landen), gǫn (Landen) Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.] II-7
gast gast: gast (Landen) gast [ZND 01 (1922)] III-3-1
geen ... waard geen cent waard: gin cent weit (Landen), geen duit waard: gin duid weit (Landen), zonder waarde: zonder weiede (Landen) Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)] III-3-1
geer geer: gīr (Landen) Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7
gegraven waterloop gracht: graxt (Landen), sloot: slōt (Landen) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenqu√™tes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8