e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

Gevonden: 4058

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afrit afgang: aafgank (Lutterade), afrit: aafrit (Lutterade) een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)] III-3-1
afscheuren, afritsen afritsen: aafritse (Lutterade) afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)] III-4-4
afschieten, ontsteken afschieten: āfšētǝ (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]) De met springstof geladen schietgaten tot ontploffing brengen. [N 95, 412; monogr.; N 95, 442 add.] II-5
afslaan, van noten rammelen: WBD/WLD  rammele (Lutterade) Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)] I-7
afstand tussen de ondersteuningen tussenruimte stut: tøšǝrȳmtǝ štøt (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]) De afstand in meters of centimeters tussen de ondersteuningen onderling. Door middel van schoren, welke tussen de ondersteuningen worden bevestigd, wordt deze afstand gehandhaafd. In de mijn van Zolder staan de ondersteuningen volgens de invuller uit K 361 op 80 cm van elkaar. [N 95, 369; monogr.] II-5
aftekenen met krijt aftekenen: āftęjkǝnǝ (Lutterade) In verband met het passen de kledingstukken aftekenen met krijt. [N 59, 75; N 59, 74] II-7
aftrekken (met de hand) kruiden: krūǝ (Lutterade) Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c] I-5
aftroggelen affoetelen: aaffoetele (Lutterade) troggelen (af~) [SGV (1914)] III-3-1
afvoerband afvoerband: āfvø̄rbantj (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]) Bandtransporteur voor de afvoer van de gewonnen kolen. Het woordtype "a.b." (L 265, Q 33) is een afkorting voor afvoerband. [N 95, 637; monogr.] II-5
afwasborstel borstel: beusjtel (Lutterade) Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)] III-2-1