e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

Gevonden: 5514

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterknie hakken: haʔǝn (Lommel), vars: vi̯ɛs (Lommel) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achterlap bovenvlak van de hak: bovenvlak van de hak (Lommel) De achterlap is het stuk leer dat dient als buitenste laag, dus als loopvlak, van de hak. Een hak is opgebouwd uit drie delen, de "omloper", de "onderstukken" en de "achterlap". Zie afb. 51. [N 60, 128c] II-10
achternaafband band: (mv)  bãn (Lommel), domband: dombānt (Lommel  [(mv bãn)]  ), reep: ręjǝp (Lommel) De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.] II-11
achterschijf stootplaat: stoǝtplǫwǝt (Lommel) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.] II-11
achterste gat: gat (Lommel), kont: kont (Lommel), poep: Kindertaal.  poep (Lommel) [N 10c (1995)] III-1-1
achteruit achteruit: axtǝrø̜t (Lommel), terug-hup: tryx yp (Lommel) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achteruitgaan achteruitgaan: achterūitgowen (Lommel), De informant geeft als antwoord ja > ?alle drie bekend.  achteruitgaan (Lommel), afgeven: De informant geeft als antwoord ja > ?alle drie bekend.  afgèven (Lommel), deinzen: De informant geeft als antwoord ja > ?alle drie bekend.  deinzen (Lommel), opzij gaan: op zij gaan (Lommel), teruggaan: teruggowen (Lommel), wijken: De informant geeft als antwoord ja > ?alle drie bekend.  wijken (Lommel) achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)] III-1-2
achteruittrappen heffen: hęfǝn (Lommel), slaan: slǫu̯ǝn (Lommel) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9
achterwand achterschoot: ãxtǝrsxǭt (Lommel), schoft: sxoft (Lommel), schot: sxǫt (Lommel) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
achterwerk bodem: boiəm (Lommel), kont: kōnt (Lommel) [N 10c (1995)]bil (niet de dij, maar het achterdeel) [N 10b (1961)] III-1-1