e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bietenplantjes uitdunnen aan de gang zetten: on dǝ gaŋk zetǝ (Sint-Truiden), afdunnen: afdønǝ (Gennep, ... ), āfdønǝ (Baarlo, ... ), āf˱dynǝ (Gruitrode), afhakken: āfhakǝ (Oirsbeek, ... ), afhouwen: āfhǫu̯ǝ (Noorbeek, ... ), afleggen: āflęgǝ (Velden), afplukken: afpløkǝ (Meijel, ... ), āfpløkǝ (Baarlo, ... ), āfplø̄kǝ (Boekend), āfplø̜kǝ (Helden, ... ), afsplijten: āfšplitǝ (Berg, ... ), afsteken: āfstękǝ (Gruitrode), ǭ.fstiǝ.kǝ (Jesseren), afstoten: āfstūtǝ (Blerick), aftreden: aftrei̯ǝn (Kwaadmechelen), aftrekken: aftrękǝ (Beringen, ... ), āftrekǝ (Vlodrop), āftrē̜kǝ (Meers, ... ), āftrękǝ (Berg, ... ), afzetten: afzętǝ (Middelaar), āfzetǝ (Boukoul, ... ), āfzitǝ (Eckelrade, ... ), āfzętǝ (Baexem, ... ), bijhouwen: bɛi̯hau̯ǝ (Maastricht), bijplanten: bēi̯plantǝ (Heerlen), bēplāntǝ (Borgharen), bęi̯plantǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), bijpoten: bii̯pǭtǝ (Tegelen), doorkappen: dǫu̯rkapǝ (Gingelom), doorschoffelen: dōršufǝlǝ (Leuken), dūršǫfǝlǝ (Maaseik), doorstoten: dōrstōtǝ (Leuken), dōrstǫu̯tǝ (Neer), dunnen: denǝ (Beverst, ... ), dȳnǝ (Oost-Maarland), dønǝ (Bilzen, ... ), dø̜nǝ (Helden, ... ), dɛnǝ (Borgloon), einselen: yntsǝlǝ (Stein), ęi̯nsǝlǝ (Urmond), ęi̯nzǝlǝ (Meers), geden: gēi̯ǝ (Diepenbeek), gē̜ (Klimmen, ... ), gē̜i̯n (Beverst), gē̜ǝ (Beverst, ... ), gīǝ (Diepenbeek, ... ), gɛi̯ǝ (Neerharen), instapelen: enstǭpǝlǝ (Vliermaal), kappen: ka.pǝ (Vliermaal, ... ), kapǝ (Aalst, ... ), op bosjes stoten: ǫp bø̜skǝs stutǝ (Tungelroy), op maat houwen: ǫp mǭt hǫwǝ (Margraten, ... ), op maat zetten: ǫp moǝt zętǝ (Gingelom, ... ), ǫp muǝt zętǝ (Hopmaal), ǫp mǭt zętǝ (Blerick, ... ), opeenzetten: opīnzętǝ (Kiewit), ǫpiǝnzętǝ (Rummen), ǫpēnzętǝ (Maasniel, ... ), ǫpēzetǝ (Margraten), ǫpēzętǝ (Wijlre), ǫpęi̯nzē̜tǝ (Ell, ... ), placeren: plasęi̯rǝ (Brustem, ... ), planten: plantsǝ (Spekholzerheide), plantǝ (Montfort), plukken: pløkǝ (Hoepertingen, ... ), plø̜kǝ (Laar, ... ), splijten: šplitǝ (Sittard), šplītǝ (Puth), stapelen: štapǝlǝ (Oirsbeek, ... ), štābǝlǝ (Kerkrade, ... ), struiken: štrȳkǝ (Geulle, ... ), trekken: trē̜kǝ (Itteren), trękǝ (Ulestraten), uitdoen: ūtdūn (Uikhoven), uitdunnen: utdønǝ (Baarlo, ... ), uǝt˱dønǝ (Neerpelt, ... ), ytdønǝ (Blitterswijck, ... ), ȳtdønǝ (Venray), ø̜t˲dønǝ (Lommel), ātdynǝ (Sint-Truiden), ūt˱dynǝ (Geistingen), ūt˱dønǝ (Baexem, ... ), ǫu̯t˱dønǝ (Achel, ... ), uitplanten: ø̜tplantǝ (Paal), uitpoten: ȳtpōtǝ (Echt), uitstapelen: ustapǝlǝ (Kerkrade), utštapǝlǝ (Oirsbeek), uitzetten: ø̜tzɛtǝn (Lommel), verpoten: vǝrpōtǝ (Tungelroy), vǝrpǭtǝ (Venlo), wieden: wii̯ǝ (Tegelen) Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2] I-5