e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de ploeg verstellen (de balk) hoger / lager zetten: hugǝr / ligǝr zętǝ (Cadier), (de grindel) dieper / dreger zetten: dēpǝr / dręi̯gǝr zętǝ (Baexem), (de grindel) verschevelen: vǝrsxę̄vǝlǝ (Lottum, ... ), (de kam) verscheveien: vǝrsxę̄vǝlǝ (Lottum), (de ketting) stand geven: sta.nt ˲gę̄vǝ (Lottum), (de kram(p)) herhangen: hɛrhaŋǝ (Valkenburg), (de kram(p)) omzetten: ømzętǝ (Cadier), (de ploeg) een schakel dieper zetten: nǝ sxǭ ̞kǝl dipǝr zętǝ (Bokrijk), (de ploeg) meer voor geven: mi vǭr gē ̝ǝvǝ (Cadier), (de ploeg) verschevelen: vǝrsxę̄vǝlǝ (Aijen, ... ), (de ploeg) zetten: zetǝ (Swalmen), zętǝ (Margraten, ... ), zętǝ(n) (Oostham, ... ), (de ploegbalk) verzetten: ˲vǝrzętǝ (Mook), (de pulf) laten zakken: lǭtǝ zákǝ (Merselo), (de pulf) naar de hoogt zetten: nǫr dǝ hø̜xt ˲zę ̞tǝ (Merselo), (de pulf) verzetten: ˲vǝrzętǝ (Lottum, ... ), (de rol) aflaten: āflǭtǝ (Margraten), ǭflǭtǝ (Rijckholt), (de rol) optrekken: ǫptrękǝ (Margraten, ... ), (de rooster) herzetten: hɛrzętǝ (Tessenderlo), (de schalm) breder / smaler zetten: brei̯ǝr / smãlǝr zętǝ (As, ... ), (de schalm) enger / breder zetten: eŋǝr / bręi̯ǝr zętǝ (Zutendaal), (de slob) stellen: stęlǝn (Stein), (de trekhaak) verzetten: vǝrzętǝ (Cadier), (de trekketten) naar links / rechts hangen: nǫ leŋs / ręǝts hai̯ŋǝ (Simpelveld), (de trekketting) verzetten: vǝrzętǝ (Kronenberg), (de/het riester) verstellen: vǝrstęlǝ (Oirlo), vǝrštęlǝ (Panningen), (een ketten) korter hangen: kótǝr hai̯.ŋǝ (Simpelveld), (een ketten) langer hangen: laŋǝr hai̯ŋǝ (Simpelveld), (een ketting) inkorten: inkǫrtǝ (Mook), (een ketting) korter maken: kǫrtǝr mãkǝ (Horst), (een ketting) langer maken: laŋǝr mãkǝ (Aijen, ... ), (een ketting) opkorten: opkǫrtǝ (Heythuysen), (een ketting) verlengen: vǝrleŋǝ (Heythuysen), (het rullen) hoger / dieper zetten: hugǝr / dēpǝr zętǝ (Cadier), breder / smaler zetten: brēǝr / smǭlǝr zętǝ (Genk), breder zetten: bręi̯ǝr zętǝ (Lottum), de kam) regelen: rē.gǝlǝ (Genk, ... ), ręi̯.gǝlǝ (Opglabbeek), rɛi̯.gǝlǝ (Zutendaal), de molen draaien: dǝ myǝlǝ drii̯ǝ (Margraten, ... ), de muil vol geven: dǝ mul vǫl gē ̞ǝvǝ (Margraten), diep / dreeg draaien: dīp ˱drɛ̄i̯ǝ / drę̄x ˱drɛ̄i̯ǝ (Merselo), diep / dreeg stellen: dēp / dręi̯ štęlǝ (Gronsveld), diep / dreeg zetten: dēp / dręi̯x ˲zętǝ (Baexem), dieper / dreger stellen: depǝr / dręi̯gǝr stęlǝ (Horst), dēpǝr / drei̯ǝr štęlǝ (Waubach), dēpǝr / dręi̯gǝr štęlǝ (Maasniel, ... ), dieper / dreger zetten: depǝr / dręi̯.gǝr zętǝ (Horst), dipǝr / dręgǝr zętǝ (Aijen), dipǝr / drę̄gǝr zętǝ (Oirlo), dipǝr / drę̄i̯gǝr zętǝ (Mook), dēpǝr / drei̯ǝr zętǝ (Nieuwenhagen), dēpǝr / drēgǝr zę.t(s)ǝ (Simpelveld), dēpǝr / drēgǝr zętǝ (Mechelen), dēpǝr / dręi̯.gǝr zętǝ (Kronenberg, ... ), dēpǝr / dręi̯gǝr zetǝ (Nunhem), dēpǝr / dręi̯gǝr zętǝ (Haelen, ... ), dēpǝr / dręi̯ǝr zetǝ (Gronsveld), dēpǝr / dręi̯ǝr zętǝ (Cadier, ... ), dēpǝr / drę̄gǝr zętǝ (Posterholt), dēpǝr / drę̄i̯ǝr zętǝ (Oirsbeek), dieper / hoger stellen: dīpǝr / huǝgǝr stęlǝ (Leopoldsburg), dieper / iochter zetten: depǝr / loxtǝr zętǝ (Tessenderlo), dipǝr / loxtǝr zętǝ (Oostham), dieper / schouder zetten: dipǝr / sxādǝr zętǝ (Gingelom, ... ), dipǝr / šāǝr zętǝ (Genk, ... ), dēpǝr / šǫu̯ǝr zętǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), dieper in de grond zetten: dęi̯pǝr ęn ǝ grǫnt ˲zętǝ (Hasselt), dieper regelen: dēpǝr rēgǝlǝ (Schaesberg), dieper steken: dēpǝr stę̄kǝ (Leuken), dieper zetten: dipǝr zętǝ (Lommel, ... ), dēpǝr zętǝ (Velden), een gaatje nader / wijder zetten: ęi̯ gø̄ ̞tjǝ nǭdǝr / wi ̞i̯ǝr zętǝ (Maasmechelen), enger / breder zetten: ęŋǝr / briǝi̯ǝr zętǝ (Lottum, ... ), ęŋǝr / brēǝr zętǝ (Genk), ęŋǝr / bręi̯ǝr zętǝ (Doenrade), ęŋǝr / brɛi̯ǝr zetǝ (Rijckholt), enger / wijder zetten: e ̝ŋǝr / wīǝr zętǝ (Simpelveld), eŋǝr / wiiǝr zętǝ (Margraten), ęŋǝr / wīr zętǝ (Horst), ęŋǝr / wīǝr zętǝ (Oirlo), groter / kleiner verschevelen: grø̜tǝr / klę ̞ndǝr vǝrsxę̄vǝlǝ (Merselo), groter / kleiner zetten: grø̜dǝr / klęndǝr zętǝ (Aijen, ... ), grover / fijner zetten: grǭvǝr / fīnǝr zętǝ (Haelen), half openzetten: hǫu̯f ōǝpǝzętǝ (Margraten), herhangen: hɛrhaŋǝ (Paal), hɛrhaŋǝn (Koersel), herspannen: hɛrspanǝ (Bree, ... ), herstellen: hɛrstęlǝ (Lanklaar), herzetten: hárzęʔǝn (Kwaadmechelen), hǝrzętǝ (Beverst), hɛrzętǝ (Opglabbeek), hoog / laag zetten: hōx / lēx ˲zętǝ (Middelaar), luchteren: løxtǝrǝ (Maasmechelen), meer / minder grond geven: mi / mendǝr grōnt ˲gę̄vǝ (Oost-Maarland), meer / minder land geven: mi / mendǝr lãnt ˲gę̄vǝ (Oost-Maarland), meer / weiniger grond geven: mīǝ / wēnegǝr grõnt ˲gē ̞ǝvǝ (Margraten), meer in de grond zetten: mīr ęn ǝ grǫnt ˲zętǝ (Hasselt), met een grotere voor bouwen: met˱ ęn grøę̄dǝr vōr bǫu̯ǝ (Ottersum), omhangen: `omhaŋǝ (Doenrade), omhoog / omlaag stokken: ømhōx / ømlēx stø̜kǝ (Siebengewald), omhoog / omlaag zetten: ømhōǝx / ømlēx ˲zętǝ (Mook), omschevelen: ømsxę̄vǝlǝ (Ottersum), omschifferen: ømsxefǝrǝ (Siebengewald), op- / afdraaien: op˱drɛ̄i̯ǝ / af˱drɛ̄i̯ǝ (Ottersum, ... ), op- / afsteken: opstę̄kǝ / afstę̄kǝ (Mook, ... ), opstę̄kǝ / áfstę̄kǝ (Oirlo), op- / afstokken: opstø̜kǝ / afstø̜kǝ (Siebengewald), op- / afzetten: op˲zętǝ / ãf˲zętǝ (Lottum), op- / omlaagdraaien: op˱drɛ̄i̯ǝ / omlēx˱drɛ̄i̯ǝ (Mook), regelen: rē.gǝlǝ (Heesveld-Eik), rēgǝlǝ (Tongeren), rēgǝlǝn (Overpelt), rę̄ ̝gǝlǝ (Rijckholt), rę̄gǝlǝ (Kanne), rīgǝlǝ (Opglabbeek), spannen: spanǝ (Berverlo), spanǝn (Lommel), stellen: stę.lǝ (Val-Meer), stęlǝ (Sint Pieter, ... ), štęlǝ (Bocholtz, ... ), stemmen: štøm (Margraten), štømǝ (Margraten  [(het regelen van de voorbreedte bij brabantse ploeg)]  ), štø̜mǝ (Rijckholt), toezetten: bǫu̯ tuzętǝ (Margraten), verhakken: vǝrhakǝ (Heythuysen), verscheffenen: vǝrsxęfǝnǝ (Gennep, ... ), verscheveren: vǝrsxę̄vǝrǝ (America, ... ), verschuiven: vǝrskøę̄i̯vǝ (Opheers), vǝršīvǝ (Neeroeteren), versteken: vǝrstę̄kǝ (America, ... ), verstellen: vǝrstęlǝ (Blitterswijck, ... ), vǝrstęlǝn (Achel, ... ), vǝrštelǝ (Brunssum), vǝrštęlǝ (Baarlo, ... ), vǝrštɛlǝ (Rijckholt, ... ), verstellen met de zwengel: vǝrštęlǝ met ˲dǝr šwøŋǝl (Simpelveld), verzetten: vǝrzetǝ (Rijckholt), vǝrzetǝn (Lommel), vǝrzę ̝tǝ (Cadier, ... ), vǝrzętǝ (Aijen, ... ), wijd zetten: wit ˲zętǝ (Horst), zwaarder / lochter spannen: zwǫrdǝr / loxtǝr spanǝn (Lommel) Gewoonlijk kan bij elke ploeg de ploegdiepte, de breedte van de te ploegen voor en de mate waarin de los te ploegen aarde wordt omgekeerd, op de een of andere manier gewijzigd worden. A. Voor de diepte van de voor is vooral bepalend de stand van de ploegboom t.o.v. het akkeroppervlak. Hoe dichter het vooreind van de ploegboom bij de grond staat, des te dieper is de voor. Bij een voetploeg regelt men de voordiepte, door de ploegboom langs de steel van de voorsteun (slof of wiel) omhoog of omlaag te schuiven en hem in de gewenste stand (met een pin door één van de gaatjes) daarop vast te zetten. Ook kan men de grindelkettingen inkorten of verlengen, zodat de daarmee verbonden ploegkam lager of hoger komt te staan. Bij sommige voetploegen is de kam of de trekhaak verbonden met een grindelstang, waarvan de hoogte geregeld kan worden door een mechaniek op het vooreinde van de ploegboom. Bij oude karploegen regelde men de diepte van de voor, door de ploegboomdrager langs de beide opstaande palen te verschuiven en hem op de gewenste hoogte met twee pinnen op die palen vast te .zetten. Men moest daarbij tevens de ploegboombeugel (waaraan de beide grindelkettingen) op de kam van de ploegboom verzetten. Bij de latere ijzeren karploegen is de voorploeg voorzien van een speciale diepteregelaar. Afhankelijk van het fabrieksmerk kan die bestaan uit een hefboom met grendel en veer, die op een getande cirkelboog verplaatst moet worden ofwel een vertikale schroef waarlangs het vooreind van de ploegboom d.m.v. een zwengeltje op de gewenste hoogte wordt gevijzeld. B. De breedte van de voor wordt voornamelijk bepaald door het punt waar men de trekkracht laat aangrijpen. Als men bij een naar rechts werkende ploeg dat punt meer naar de landzijde verplaatst, zal de ploeg naar rechts willen en derhalve een smallere voor afsnijden. Verplaatst men dat punt naar de voor-zijde (naar rechts), dan zal de ploeg naar links gedrongen worden en dus een bredere voor trekken. Bij een ploeg met een kam regelt men de voorbreedte, door de haak of ring van de trekketting in de gewenste gleuf of opening van de kam te plaatsen. Bij een voet- of karploeg met een stelboog wordt de verschuifbare trekstang in de gewenste stand (met een pin door één van de gaten) op die boog vastgezet. Bij karploegen kan men de voorbreedte ook nog wijzigen, door een van beide grindelkettingen in te korten. C. Of de los te ploegen aarde meer of minder wordt verplaatst en omgekeerd, is afhankelijk van de stand van het riester. Naarmate het achtereind van het riester verder van het ploeglichaam af staat en de bovenkant van een gebogen riester meer buitenwaarts overhelt, zal de los gesneden aarde meer verplaatst en omgekeerd worden. D.m.v. een staaf kon men het strijkbord in de gewenste stand zetten. De gegevens waaruit dit lemma is samengesteld, zijn grotendeels verstrekt in antwoord op de niet juist geformuleerde vraag N 11, 39 "de stand van de ploeg verstellen, zodat het riester (!) diep of ondieper door de grond snijdt". Ze werden echter zo goed mogelijk naar de onder A., B. en C. bedoelde mogelijkheden gerangschikt. Sommige, vooral in rubriek A. voorkomende termen als verzetten, verstellen, regelen e.d. lijken evengoed bruikbaar voor de regeling, bedoeld in de rubrieken B. en C. of voor het verstellen of afstellen van de ploeg in het algemeen. [N 11, 39; N 11A, 90 + 94 + 96 + 97m + 98e + 99d + 139b + 139c; JG 1a; monogr.] I-1