e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druk heen en weer lopen altijd wroeten: alteͅ vrytə (Tessenderlo), bedrijvig heen en weer lopen: bedrievig hin en weer loope (Rimburg), bedrijvig lopen: bedrievich laupe (Holtum), bedrievig laope (Blerick), bedrievvig lope (Middelaar), bedrīēvig laupe (Panningen), bedrijvig rondlopen: bedrievig ronklope (Schaesberg), bedrijvig zijn: b`drievig zeeën (Kaulille), bedrijvig zijn vèh allemoal wel ins (Peer), beredderen: bereddere (Belfeld), bijzen: (hin en weer) bieze (Hoensbroek), bīēze (Venlo), drabben: drabbe (Gennep), drentelen: drentele (Venlo), dribbelen: dribbele (Blerick, ... ), dribbelen (Leveroy), drubbele (Leuken), [vgl. vraag 140, rk]  dribbele (Blerick, ... ), druk heen en weer lopen: druk hin en heer loope (Vrusschemig), druk in de weer zijn: drèk inne wèèr zeen (Bree), druk op en af lopen: (F)  drùk op en aaf loupe (Roermond), fitsig over en weer lopen: (fitsig eever en weer lope)  fitseg ējvər ən wīr lōəpə (Beverst), gejaagd bezig zijn: gejoagd bèzig zie:n (Zutendaal), gejaagd lopen: gəjaxt lōpən (Lommel), haastig lopen: häostig (Blerick), heen en weer bijzen: (hin en weer) bieze (Hoensbroek), herum (du.) vegen: heröm vèje (Kelmis), ijsberen: ies-bēēre (Schimmert), iesbere (Bocholtz), iësbeire (Boekend), ijverig lopen: ieferig loupe (Meeswijk), ieverig (Eksel), īēverig (Ottersum), ijverig op en af lopen: ieferig op en aaf laupe (Beegden), ijverig rondlopen: ivərex reͅntlupən (Koersel), īvərex roͅntlupn (Koersel), ijvertig lopen: iefertig laupe (Schimmert), iefertig loupe (Berg-aan-de-Maas), in de weer zijn: en də wejər zen (Lommel), en də wēr zin (Hamont), en də wēr ziən (Hamont), en də wēr zīn (Val-Meer), jagen: jaoge (Veldwezelt), jatsen: jötse (Heerlerheide), joren: joore (Kerkrade), ketteren: kettere (Sevenum), lopen met gesmeerde benen: mèt gesmeerde bein loupe (Maastricht), lopen wie een bij: loupe wie n bie (Ulestraten), i.e. ijverig.  loupe wie ein bie (Maasniel), lopen wie een heks die het gat brandt: lupjt wie ein heks die t gaat branjdt (Herten (bij Roermond)), lopen wie een rat: loupe wie n rat (Maastricht), lopen wie een schijtende hond: loupe wie eine sjietendje hóndj (Thorn), murken: mūrəkə (Paal), nerveus gaan: nerveus gaan (Jeuk), op en af lopen: hae löp op en aaf (Sittard), op en aaf lope (Schaesberg), op en aaf loupe (Sittard), op en oaf lowpe (Wellen), oͅb ən af (Sint-Truiden), oͅp eͅn ōͅf louwpe (Tongeren), op en af rennen: op en aaf renne (Swalmen), op en neer dazen: op en neer daze (Venlo), op en neer lopen: op en neer laope (Tegelen), op en neer loape (Rekem), op en nêêr laope (Blerick), over ende weer lopen: euver en t wieër loepe (Hechtel), euver ent weer loupe (Neerbeek), portiunculen: persjonkĕle (Hoeselt), rebbedeppen: rèbbedèppe (Klimmen), redderen: reddere (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), rèddere (Maastricht, ... ), rennen: renne (Broekhuizen), rennen (Lauw, ... ), rennen als een kievit: rent es eine kieviet (Roermond), retireren (<fr.): retereere (Heerlen), reterrere (Mechelen), rettereere (Kerensheide, ... ), rondbijzen: róndbièze (Venlo), rôndbieze (Hoensbroek), ronddefileren (<fr.): roonddefilere (Nunhem), ronddraaieren: ronddrijere (Afferden), ronddraven: ronddraffen (Sint-Truiden), rondjdrave (Baexem), roͅntdrávə (Bocholt), ronddrentelen: ronddrentele (Horst), rondkedderen: runtkɛdərə (Neeroeteren), rondkeren: rontkērə (Achel), rondklossen: ròntkloͅsə (Neerpelt), rondkrossen: Jonger.  rontkrosə (Tongeren), rondlopen: rondlopen (Alken, ... ), ronklaope (Blerick), rontloepe (Vorsen), rônkloope (Heerlen), rondpateren: rondjpatere (Reuver), rondrakkeren: Niet fonetisch geeft de informant ronddjakkeren op !!  rondra`ərən (Lommel, ... ), rondredderen: rondriddere (Blerick, ... ), i.e. rontriddere.  roͅntredərə (Leopoldsburg), rondrennen: rondrenne (Mheer, ... ), rondrennen (Hoensbroek), ronk renne (Nieuwenhagen), ronkrénne (Tegelen), rontjrenne (Obbicht), ròndjrenne (Guttecoven), rondretireren (<fr.): ronk rettereere (Baarlo), rondrijden: rondjrieje (Roosteren), rondrijderen: rondriejere (Tungelroy), rondschaveren: rōntšavērə (Kanne), rondschieten: rontsxitə (Beverlo), roͅ.ntsxī.tən (Houthalen), roͅntsxitə (Zelem), rondschoppen: rundsxopṇ (Kwaadmechelen), rondsjeezen: rountṣīəzə (Kinrooi), i.e. bedrijvig rondlopen.  rondsjezen (Kinrooi), rondsnorren: rontsnoͅrə (Achel), rondspaddernieren: ró.ntspadderniëre (Gors-Opleeuw), rondtaffelen: rondtaffelen (Diepenbeek), rondtrippelen: ronddrippelen (Zonhoven), rondtrippen: rondtriepe (Heerlerheide), rondvegen: rondvèège (Valkenburg), roontvège (Meerssen), ròngkvaege (Tegelen), rondvleugelen: rondjvleugele (Reuver), rondvliegen: roͅntfleͅigə (Hasselt), sauzen: zauze (Kerkrade), schervitselen: sjervitsele (Heel), schoften: schoeften (Kerkrade), schooien: Betekent ook bedelen.  šujə (Smeermaas), schurgen: i.e. heen en weer schuiven (stoel aanhoudende bewegingen maken die moeizaam zijn en weinig uithalen.  sjurge (Haelen), terug en voort bessemen: terug en voort besseme (Meeuwen), terug en voorwaarts lopen: truk en vurwarts laope (Brunssum), trampelen: trampele (Klimmen, ... ), trippelen: treepele (Tungelroy), B.v. lik neet zoe-e te treepele (= op en neer lopen).  treepele (Tungelroy), van hot naar haar lopen: van hot noa haar (Neeritter), vegen: vēēge (Gronsveld), vliegen: vleege (Broekhuizen), vlot op en neer lopen: flot op en neer laupe (Holtum), weer en weg lopen: (weer en weg lopen)  wiər ən weͅx loəpə (Gingelom), weg en weer koersen: weͅg ən wir kūrsə (Gingelom), weg en weer lopen: weͅx ən wēͅjər luwəpə (Tessenderlo), zich get eweglopen: dé lup zech ooch ged eweg (Oost-Maarland), zo rap wie een bij zijn: zoea rap zeen wie n bie (Montfort) Bedrijvig heen en weer lopen (rondridderen, -rennen, rettereren). [N 109 (2001)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)] III-1-2