e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druk praten babbelen: babbele (Merkelbeek), babbelen (Ophoven), bebbelen: bebbele (Gulpen), behei maken: bəhèj maakə (Maastricht), blatsen: blatse (Geleen), bobbelen: cf. WNT sub bobbelen, afl. uitbobbelen, transitief: al bobbelend te voorschijn brengen, uitbraken, figuurlijk van woorden (verg. bij Jongeneel: boebele babbelen, en gobbelen).  bóbbelə (Doenrade), brazelen: braazələ (Sweikhuizen), druk (bn.): drök (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), druk doen: druik doon (Montfort), druk dōēn (Oirlo), druk hebben: druk hebbe (Sevenum), druk hèbbe (Sevenum), het drek hebbe (As), druk kallen: druk kalle (Schimmert), drèk kalle (Bree), drèùk kalle (Posterholt), drök kallə (Kelpen), drək kalle (Thorn), druk kletsen: drök kletse (Maastricht), druk maken: zig drök máákə (Venlo), druk muilen: drukmoele (Ubachsberg), drök moullə (Maastricht), druk praten: druk praote (Meijel, ... ), druk proate (Venray), drôk praôte (Hoensbroek), drök praote (Wolder/Oud-Vroenhoven), druk zijn: drök zeen (Guttecoven), drukte (zn.): drûkte (Melick), druktemaker (zn.): dröktemaeker (Venlo), dröktemeker (Maastricht), druktesmaker (zn.): dröktesmaker (Blerick), gek muilen: jek moele (Vaals), get langseen leggen: get langsèin legke (Gronsveld), het vlak hebben: het vlaak hebbe (As), kallen: kalln (Brunssum), (= praten).  kallə (Vlijtingen), keken: keeke (Itteren), klappen: klappe (Maastricht), kwaken: kwāākə (Nieuwenhagen), kwebbelen: kwebbele (Amby, ... ), kwebbelen (Born), kwebbelle (Vlodrop), kwebbələ (Beesel, ... ), kwèbələn (Urmond), kw‧ɛbələ (Eys), kwekkelen: kwekkələ (Schinnen), laweit: leweit (Venlo), laweit maken: leweit maken (Zonhoven), leven maken: laeve make (Venray), muilen: moelle (Kerkrade), mōēle (Voerendaal), mōēlə (Susteren), mŏĕllə (Heerlen), mŏĕlə (Epen), muilvechten: moel vechte (Montfort), opgeregt kallen: opgereeg kalle (Noorbeek, ... ), quatschen (du.): kwatsje (Merkelbeek), kwàtsjə (Nieuwenhagen), raisonneren (<fr.): Van Dale: raisonneren (&lt;Fr.), (gew.) 1. redeneren; verstandelijk betogen; -2. praten, zich onderhouden.  rizzeneren (Eksel), ratelen: raatele (Geulle, ... ), raatelə (Oirsbeek), raatələ (Maastricht), ratele (Echt/Gebroek, ... ), retteketetten: WNT: retteketet, 1. geluid van of als van een trompet.  rétteketétte (Voerendaal), scharwettelen: sjarwettele (Gulpen), schawetteren: sjawetere (Ten-Esschen/Weustenrade), snateren: snatere (Meerlo), snateren (Heythuysen, ... ), stemmen?: [beïnvloeding door suggestie bij de vraagstelling?, rk]  schtûmme (Schimmert), tatelen: tatele (Nunhem), tateren: taatərə (Meijel), tatere (Sittard), tateren (Leopoldsburg, ... ), tjouwtere (Jeuk), te zeil gaan: te zeil gaon (Neer), tetteren: tèttərə (Gennep), torneren: WNT: tornieren, torneeren. Mnl. tornieren, mnd. torneren, mhd. hd. turnieren. Van ofr. tourn(o)ier. 2. (gewest.) - a) Razen, tieren. Steeds verbonden met vloeken.; - b) zwetsen, grootspreken.  torneere (Neer), veel mondwerk: veul mondwerk (Gulpen), veel muilen: vèùl mōēle (Geleen), vlot (bn.): flot (Thorn), vlot kallen: flot kalle (Wijlre), vlot muilen: vlot moele (Eys), wauwelaar (zn.): wouwelàir (Ittervoort), wauwelen: wauwele (Ell, ... ), wouwele (Tungelroy), wazelen: wazele (Maasbree), zwebbelen: vgl. WNT: zwabbelen, 10. onverstaanbaar spreken, wouwelen, mummelen; -11. babbelen, leuteren, kletsen, zwetsen.  zjwebbele (Gronsveld), zwetsen: zschwetsche (Amby) druk praten [stemmen] [N 87 (1981)] III-3-1