e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een kaart uitspelen aantrekken: Ge hebt een verkeerde kaart aangetrokken.  ā:ntrèkə (Meeswijk), Ich (h)öp hárten ao.(ën)getrókke: Ik ben met harten begonnen.  ao.ëntrèkke (Zonhoven), Ich trek koeken aan voor oech aan slag laten te komen.  oəntrèkə (Niel-bij-St.-Truiden), opgaan: opgoa.n (Hasselt), opgón (Sint-Truiden), opkaarten: `o.pkā.te (Gemmenich), opkaarte (Klimmen), opspelen: VD opspelen, 1. spelende in de hoogte gooien; -(kaartsp.) spelend op tafel leggen, uitspelen; -(kaartsp.) beginnen te spelen, voor de hand zitten.  ópspeule (Meerlo, ... ), uithogen: Wéë moet óuthouge?  óuthouge (Kortessem), uitkaarten: oetkaarte (Klimmen, ... ), uitkomen: oetkoome (Tungelroy), óó.ëtkoo.me (Zonhoven), Wa zèè. dzj öëe.tgekeu.me? Wat heb jij uitgespeeld?  e.tkeu.me (Hasselt), Wie gegaeve hit, mugt ok uutkòmme.  uutkòmme (Venray), Wéë moet óutkome?: Wie is aan de beurt om uit te spelen?  óutkome (Kortessem), uitspelen: aatspeile (Sint-Truiden), aətspèilə (Niel-bij-St.-Truiden), Durft geen klaveren uitspelen!  Aətspɛəln (Zonhoven), n Troef -. Z. ook o. uit, (2).  óó.ëtspee.ële (Zonhoven), Sjüppë bòer autspélë.  autspélë (Tongeren), t Is aon oech vör óut te spele: Het is uw beurt om de eerste kaart uit te spelen.  óutspele (Kortessem), Wee moot -: het eerst de kaart uitbrengen?  oetspeule (Maastricht), uittoepen: oettoeppe (Klimmen), uittrekken: Iech wee.t ni wa ch mut öëe.ttrèkke.  e.ttrèkke (Hasselt) 2. Beginnen (in een spel), inzetten. || 2. Kaartterm. || 4. Beginnen met een kaartronde. || Aantrekken: *3. (Kaartsp.) Een kaart uitspelen. || Aantrekken: 3. Een kaart uitspelen. || Aantrekken: 6. (Kaartspel) uitspelen, beginnen te spelen. || De eerste kaart uitspelen. || Een kaart uitspelen. || Opgaan: 3. Het spel beginnen. || Opkaarten. || Opkaate: Ausspielen, als erster eine Karte auf den Tisch bringen. || Opspelen. || Uitkaarten. || Uitkomen. || Uitkomen: 3. (Kaartsp.) Uitspelen (z. ook ald.). || Uitkomen: uitspelen. || Uitspelen (kaartsp.). || Uitspelen, 3. n kaart (onder t kaartspel op tafel gooien). || Uitspelen. || Uitspelen: b) een kaart in het spel brengen. || Uitspelen: Een kaart trekken. || Uitspelen: Uitkomen, een kaart uitspelen. || Uitspelen: Uittrekken. III-3-2