e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knikkers laten rollen boedelen: ne grote sjtein euver t graas -.  boeddele (Swalmen), bommetje schieten: bømkə sjētə (Susteren), dreutelen: dreutele (Meerlo, ... ), dreuzelen: droezele (Meijel), druilen: dreûlen (Wanssum), dröle (Afferden), A.P. De Bont, Een duister woord. In: Taal en Tongval VII (1955), pag. 25-26:  drølə (Meeswijk), De knikkers dröölde nor t kuuleke.  drööle (Gennep), WNT: druilen, daarnaast vroeger ook drullen, 4. [...] IN Dordrecht in toepassing op het traag voortrollen van een knikker.  dr"lə (Gennep), druilen (Montfort), drölle (Meerlo, ... ), drøͅlə (Meerlo), dullen: dulle (Montfort, ... ), dölle (Meerlo, ... ), døͅlə (Sevenum), (de knikkers zacht laten rollen).  dulle (Sevenum), Vgl. Venray Wb., pag. 146: dölle, rollen, gek doen, ijlen.  pötje dø͂ͅle (Well), gooien: guəjə (Oirlo), huiven gooien: uuve goaje (Lutterade), kavelen: Kavelen, kavelde, heb gekaveld.  kavelen (Maaseik), ketsen: kitsje (Guttecoven), kievelen: kievele (Dieteren, ... ), kuilen: De kènger kulen mèt de uven.  kulen (Uikhoven), liemelen: liemele (Heerlen), Zie luijere en sjirkele [sic, vgl. pag. 55: sjierkele].  liemele (Heerlen), loederen: Uitsluitend O.  loedere (Ospel), luizeren: luijere (Heerlen), luizere (Tegelen), Doe mòs die köls neet zwao hel laote rolle, doe mòs ze luizere tòt in t kutje.  luizere (Echt/Gebroek), lurmen: lörme (Venlo), lörmen (Venlo), nadruilen: Sub drölle. Z. dreutele. [Naodreutele: Knikkerspel waarbij al voortgaande de een zijn knikker in voorbewegingsrichting rolde en daarna de ander die met zijn knikker trachtte te raken of op spanwijdte (z. spanne) trachtte te naderen. (z. drölle)].  nāōdrölle (Meerlo, ... ), pikken: pikke (Maasbree), reddelen: rêddele (Bilzen), rollen: klitsen loate rolle (Eigenbilzen), laote rolle (Kanne), môëje rulle (Vorsen), rolle (Blerick, ... ), rollen (Schinnen), roͅlə (Maastricht), røͅlə (Melick), schervelen: Sub KNIKKEREN. Var.: sjirvele.  sjervele (Posterholt), schiebelen: sjibbele (Ten-Esschen/Weustenrade), sjiebbele (Eygelshoven), sjiebele (Heerlen, ... ), Vgl. Jongeneel, pag. II.055: schiebelen, zachtjes laten rollen.  schiebele (Heerlen), schierkelen: schierkele (Heerlen), sjierkele (Heerlen), schieten: schete (Itteren), scheut schieten (Heusden), scheuten (Stal), schiete (Loksbergen), shiete (Eigenbilzen), sjētə (Eys, ... ), sjiete (Bilzen), skieten (Jeuk), schijvelen: sjievele (Nieuwstadt), schuiven: sjy(3)̄və (Herten (bij Roermond)), slurmen: Sub "Sjtoekke". [niet in woordenlijst]  sjlörme (Tegelen), stoepelen: stoepelen (Lauw), stuikkulsen: sjtoekultjse (Vlodrop), treuzelen: treuzelen (Kesseleik), trullen: kuutje trule (Alken), móa.jjes lòeëte} trulle (Gors-Opleeuw), peͅtjə trelə (Opglabbeek), treülen (Eksel), trille (As), trolle (Jeuk), trulle (Bilzen, ... ), trullen (Diepenbeek, ... ), trullë (Hoeselt, ... ), trélle (Bilzen), trölə (Eksel), trølə (Niel-bij-St.-Truiden), [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  trullen (Heers), B.v. Hij trulde de huven (knikkers) achterie-j-en wèg.  trullən (Achel, ... ), Hij trulde de knikkers achtereen weg.  trølə (Hamont), Met Pasen gingen de jong (kinderen) vroeger eikes (eitjes) trullen.  trølən (Lommel), WNT trullen II, Kil. trillen, drillen, rotare, volvere, tornare, Oh. Gloss., R. T. en C.V. trullen naar beneden glijden of vallen, Rijnl. trullen, trollen ein Fass irgendwohin kollern, Kemp. trole. Dupont (L.B. XIV, pag. 97) leidt het af uit *truzlian blijkens Westfaals trûseln langzaam rollen, E. to trill, Zwe. trilla. A.P. De Bont daarentegen (in: "Een duister woord", T.T. VII, 1955, pag. 25-26) van *trendelen (bijvorm van drentelen), laatmhd. trendeln zich draaien, mnd. trende(le)n ronddraaien, as. â-trendlian rollen, mhd. trendel bol, tol; dit *trendelen > *trenlen > *trellen > trullen (ronding onder invloed van de t) > Hass. trille.  trille (Hasselt), WNT trullen II, Kil. trillen, drillen, rotare, volvere, tornare, Oh. Gloss., R., T. en C.V. trullen naar beneden glijden of vallen, Rijnl. trullen, trollen Ein Fass irgendwohin kollern, Kemp. tröle.  trulle (Zonhoven), trulleren: trilleren (Meeuwen) (Laten, doen) rollen. || (Voort-)rollen, laten rollen, buitelen. || **Trullen: (Doen) voortrollen. || *Trullen: (Doen) voortrollen. || 1) Rollen (ook drölle, z. ald.). || 1) Rollen met knikkers. || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || De knikker niet tikken, maar over de grond laten rollen. || De knikkers zacht op het doel af laten lopen, met het oog goed op de anderen gevestigd, om hem te raken. || Drullen: doen rollen. || Een bal langzaam laten lopen, bv. bij het beugelen. || Heel zacht en voorzichtig rollen [bij t knikkerspel sjtoekke]. || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Knikkeren, laten rollen. || knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten] [N 112 (2006)] || knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen] [N 112 (2006)] || Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)] || Langzaam rollen. || n Beugelbal, stuiter of knikker langzaam over de grond laten rollen om aldus het doel te treffen. || Rollen met de knikkers. || Rollen met een licht rond voorwerp. || Rollen met knikkers. || Rollen, wentelen. || Rollen. || Rollend gooien. || Schuivend laten rollen. || Spel: knikkers over de grond laten rollen. || Trullen: 1. Rollen; 2. Doen rollen. || Trullen: lan[g]zaam en voorzichtig rollen, doen rollen. || Trullen: rollen, doen rollen. || Zacht laten rollen van knikkers bij t sjtoeke. || Zacht laten rollen van knikkers. || Zacht laten rollen van knikkers; luieren, slabakken. || Zacht rollen met de bal. || Zachtjes doen rollen. || Zachtjes rollen met een bal. || Zachtjes trullen met bal of knikker zoo als men doet bij t begin van t spel om t kortste bij de brog te geraken en om alzoo mogen te beginnen. III-3-2