e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op hopen zetten beteenscharren in middelbarige hoppers: bǝdiǝnsxęi̯rǝ in [middelbarige hoppers] (Melveren), bijeenreken tot groter hoopjes: bīē̜i̯nrē̜kǝ tǫt grű̄tǝr hęi̯pkǝs (Gruitrode), bijeensmijten: bēi̯ęnsmītǝ (Milsbeek, ... ), dobbelopperen: dǫbǝlǫpǝrǝ (Maasniel), grote heukels maken: [grote heukels] mākǝ (Beringen, ... ), grotere oppers maken: [grotere oppers] mākǝ (Baexem), halve mijten maken: [halve mijten] mǭkǝ (Hoeselt), halve oppers maken: [halve oppers] mākǝ (Nederweert), heukelen: hȳ.kǝlǝ (Bocholt), hø̄kǝlǝ (Berverlo), hī.ǝkǝlǝ (Bree), hoopjes maken: hø̄pkǝs mǭkǝ (Hoeselt), hopen: hø̄pǝ (Ten Esschen), hø̜i̯pǝ (Schimmert), hopen maken: hyp mākǝn (Helchteren), hȳǝp mā.kǝ (Achel), ø̜̄yp mākǝ (Lanklaar), hopperen: høpǝlǝ (Gronsveld, ... ), in grote oppers zetten: en [grote oppers] ˲zetǝ (Boukoul, ... ), in halve huisten zetten: in [halve huisten] zetǝ (Horn), in oppers zetten: en [oppers] ˲zę.tǝ (Overpelt), en [oppers] ˲zętǝ (Tegelen), kleine mijten maken: klęi̯nǝ mītǝ mākǝ (Weert), meteenscharren: mętē̜i̯nšārǝ (Tongeren), mijten: mē̜ǝtǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden, ... ), omhoogopperen: ǫmūxǫpǝrǝ (Achel), op grote heukels trekken: ǫp [grote heukels] trękǝ (Gelieren Bret), op halve huisten zetten: ǫp [halve huisten] zetǝ (Swalmen), op halve mijten zetten: ǫp [halve mijten] zętǝn (Beverst, ... ), op heuken zetten: op [heuken] zętǝ (Kinrooi), op hooihuisten doen: ǫp hø̜i̯ūstǝ dūn (Stokkem), op hopen zetten: op hø̄p zetǝ (Kelmis), ǫp [hopen] zętǝ (Borgloon, ... ), op oppers zetten: ǫp [oppers] ˲zętǝ (Hasselt, ... ), opeenzetten: ǫpɛ̄nzɛtǝ (Noorbeek, ... ), opheukelen: ǫphēkǝlǝ (Peer), ophooien: uphūi̯ǝ (Heppen), ophopen: ǫphø̜i̯pǝ (Ulestraten), ǫphǫu̯pǝ (Sittard), ǫpȳpǝ (Sint-Truiden), ophopperen: ǫphø̜pǝlǝ (Puth), opopperen: upǫpǝrǝn (Kwaadmechelen), ǫpø̜pǝrǝ (Maasmechelen, ... ), ǫpǫpǝrǝ (Hushoven, ... ), opperen: øpǝrǝ (Vlodrop), ø̜pǝrǝ (Helden, ... ), ǫpǝrǝ (Baarlo, ... ), oppers maken: ǫpǝrǝ mākǝ (Kessenich), oppertjes zetten: [oppertjes] ˲zętǝ (Ospel), opscharren: ǫpsxārǝn (Koersel), weerhopperen: wɛrhø̜pǝrǝ (Berg), weeropperen: wērø̜pǝrǝ (Leunen), wērǫpǝrǝ (Montfort, ... ), węrǫpǝrǝ (Holtum, ... ), wɛrǫpǝrǝ (Herten, ... ), weeroppers maken: [weeroppers] mākǝ (Susteren, ... ) Het bijeenwerken in hopen die aanzienlijk groter zijn dan heukelingen, maar nog niet zo groot als oppers. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hoop, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''.' [N 14, 107] || Op hopen zetten van de ertsen op de opslagplaats. [monogr.] I-3, II-4