e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roede asbalk: asbalk (Lummen, ... ), boom: bǭwm (Stramproy), boor: bōr (Echt, ... ), borst: borst (Leunen, ... ), bǫrs (Einighausen), bǫrst (Kaulille, ... ), borstboom: bǫrst˱bum (Lummen), bǫs˱bum (Lummen), bosje takjes: buuske tekskes (Blerick), gats?: Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  gàts (Nieuwenhagen), goot: gǫu̯t (Heiselt, ... ), guts?: gôêtsch (Schimmert), karwats: (= voor paard).  kərwàtsj (As), Van Dale: karwats (<Turks), stijve lederen zweep uit één stuk, met een knop.  karwatsh (Brunssum), kerwats (Maastricht), kerwatsj (Hoeselt), kruisbalk: kruisbalk (Gronsveld), molenroede: mø̄lǝruj (Venray), mø̄lǝrōj (Tungelroy), penis: penis (Meijel), pezerik: pei̯.zǝrek (Hasselt), pezerik (Altweert, ... ), pizǝrek (Houthalen, ... ), pēsdǝrek (Altweert, ... ), pēzǝrek (Altweert, ... ), pęzǝrek (Doenrade), piezel: pizǝl (Kerkrade, ... ), pin: pen (Altweert), roe: roe (Sevenum), roe(de): (kastijjings)rooj (Maastricht), roe (Born, ... ), roede (Ten-Esschen/Weustenrade, ... ), roei (Blerick, ... ), roeij (Jeuk), roej (Blerick, ... ), roi (Loksbergen), roo (Gulpen, ... ), rooi (Mheer, ... ), rooj (Bree, ... ), rouw (Merkelbeek), row (Schimmert), rōēj (Venlo), rŏĕ (Heerlen, ... ), (v.).  r‧u (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  rōōj (Maastricht), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  roei (Meerlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  rŏw (Nieuwenhagen), roede: roede (Heel, ... ), roj (Peer), ru ̞j (Hamont, ... ), rui̯ (Boorsem), ruj (Tessenderlo  [(meervoud: røjǝ)]  ), rōi̯ (Maasmechelen, ... ), rōj (Baexem, ... ), rōw (Beek), roedebalk: rōjbalǝk (Kinrooi), schacht: šaxt (Heel), wis: Van Dale: II. wis, 3. (gew.) tuchtroede.  wis (Ophoven), wisjes: Van Dale: II. wis, 3. (gew.) tuchtroede.  wiskes (Eksel) een aantal takjes tot een bosje bij elkaar gebonden als strafwerktuig [roe, gips, gisp, roei] [N 90 (1982)] || Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld] || Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.] I-12, II-3, III-3-1