34412 |
lammeren |
lammen:
lāmǝ (L289h Boshoven)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
19584 |
lamp |
lamp:
la.mp (L289h Boshoven)
|
lamp
III-2-1
|
19627 |
lampenkap |
lampenkap:
la.mpəkap (L289h Boshoven)
|
lampenkap
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
kousje:
koͅu̯skə (L289h Boshoven),
lampenkatoen:
la.mpəkətū.n (L289h Boshoven)
|
kousje van spirituslamp
III-2-1
|
33074 |
langgerekt hok |
ruiter:
ruiter (L289h Boshoven)
|
De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.]
I-4
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantēͅr (L289h Boshoven),
lucht:
løxt (L289h Boshoven)
|
lantaarn
III-2-1
|
31724 |
lat |
lat:
lat (L289h Boshoven)
|
In het algemeen een gezaagde strook hout met geringe breedte en dikte. [N 50, 73e; N 50, 74a; monogr.]
II-12
|
20102 |
laurierboompje |
laurier:
loureer (L289h Boshoven)
|
laurier
III-2-1
|
34067 |
lege eerste koe |
schot:
sxǫt (L289h Boshoven)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
33409 |
legnest |
hennennest:
henǝnęst (L289h Boshoven)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|