21368 |
schreeuwen |
kweken:
kwēkǝ (L289h Boshoven)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
schrobbe (L289h Boshoven)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
sxrøbər (L289h Boshoven),
zie tekening: 2 (rechts) Hoofdzakelijk gebruikt om te schrobben
schrôbber (L289h Boshoven)
|
bezem (soorten) [DC 15 (1947)] || schrobber
III-2-1
|
19565 |
schuier |
klederborstel:
kleͅi̯ərbøͅrstəl (L289h Boshoven)
|
stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19501 |
schuifgrendel |
schoude:
schaoj (L289h Boshoven),
sxǭj (L289h Boshoven),
schuif:
schuuf (L289h Boshoven),
sxȳf (L289h Boshoven)
|
schuifgrendel [N 07 (1961)] || Toestel waarmee deuren, luiken, etc. gesloten kunnen worden. Het bestaat uit een ronde, volgens de invuller uit Q 193 platte, metalen staaf die schuivend onder haken op een plaat is bevestigd. De schuifgrendel dient om een raam of deur in gesloten toestand vast te zetten. Zie afb. 64. Vgl. ook het lemma 'Krukschuifje'. Zie voor het woordtype 'schoude' ook RhWb (vii), kol. 886, s.v. 'Schalte': ø̄eisener Riegel zum Schieben, durch eine Schlaufe gehend, bei Holztoren, Garten-, Stalltüren, am Fensterladen.ø̄ [N 54, 94a; N 54, 96; L 6, 50; monogr.]
II-9, III-2-1
|
19555 |
schuimspaan |
schuimspaan:
sxy(3)̄mspōͅn (L289h Boshoven)
|
schuimspaan
III-2-1
|
31769 |
schulpzaag |
schulpzeeg:
sxølǝp˲zē̜x (L289h Boshoven)
|
Grote spanzaag, 0.80 tot 1.20 m lang, waarmee hout in de lengterichting van de houtvezels doorgezaagd kan worden. Het doorgaans draaibare blad van de zaag wordt in tegenstelling tot de spanzaag met behulp van een knop en een handvat vastgezet. De schulpzaag wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Bij de wagenmaker bijvoorbeeld dient ze om velgen, berries en andere zware karonderdelen te zagen. Zie ook het lemma ɛschulpenɛ (pag. ).' [N 53, 7; N 53, 8g-h; N G, 22a; N I, 1; monogr.]
II-12
|
30719 |
schuren |
schuren:
sxō.rǝ (L289h Boshoven)
|
Het oppervlak van bijvoorbeeld hout met behulp van schuurpapier glad maken. [N 53, 155a; monogr.]
II-12
|
19369 |
schuurtje |
remise (fr.):
rəmīs (L289h Boshoven),
schuurtje:
scheurke (L289h Boshoven)
|
schuur || schuurtje [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
34522 |
seksen |
seksen:
sɛksǝ (L289h Boshoven)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|