19708 |
stoel |
stoel:
stōl (L289h Boshoven)
|
stoel
III-2-1
|
19831 |
stoelpoot |
stumper:
stø.mpər (L289h Boshoven)
|
poot van stoel
III-2-1
|
18775 |
stof |
pof:
pof (L289h Boshoven)
|
stof [DC 23 (1953)]
III-2-1
|
19659 |
stofblik |
blik:
blēk (L289h Boshoven),
blèk (L289h Boshoven),
blèk mèt vèger (L289h Boshoven)
|
stofblik [DC 15 (1947)] || stoffer en blik samen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19503 |
stofdoek |
stoflap:
stōflap (L289h Boshoven),
stoͅflap (L289h Boshoven)
|
stofdoek
III-2-1
|
19897 |
stoof, voetenverwarmer |
lolstoof:
loͅ.lstō.f (L289h Boshoven)
|
voetstoof
III-2-1
|
19698 |
stop voor fles of kruik |
kruikenstop:
krū.kəstoͅp (L289h Boshoven)
|
kurk
III-2-1
|
33062 |
stoppeleinde van de schoof |
kont:
kǫnt (L289h Boshoven)
|
De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33104 |
stoppelland |
stoppelen:
[stoppelen] (L289h Boshoven),
stoppelland:
stǫpǝlant (L289h Boshoven)
|
Het akkerland waarop stoppels staan; zie het vorige lemma ''stoppels'' (5.2.8). Voor de fonetische documentatie van het woord stoppelen, zie ook het lemma ''stoppels'' (5.2.8). [N 15, 51; add. uit N 6, 7; monogr.]
I-4
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
stǫpǝlǝ(n) (L289h Boshoven)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|