30188 |
tuinmuur |
tuinmuur:
tȳnmūr (L289h Boshoven)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
34204 |
tussenklauwontsteking |
zwering tussen de tenen:
zwēreŋ tø̜sǝ dǝ tīǝnǝ (L289h Boshoven)
|
Door het binnendringen van scherpe voorwerpen zoals spijkers, stenen of strohalmen tussen de klauwen van een koe kunnen kleine wondjes ontstaan. Door infectie kan een pijnlijke zwelling ontstaan, waardoor de klauwen van elkaar kunnen worden gewrongen. Tussenklauwontsteking is vaak een naziekte van mond- en klauwzeer. Zie ook het lemma ''tussenklauwontsteking'' in wbd I.3, blz. 482-483. [N 3A, 81; N 52, 10; A 48A, 14]
I-11
|
34482 |
tweeslachtige jonge kip |
kween:
kweŋ (L289h Boshoven)
|
Met betrekking tot het woordtype loerhaan merken informanten op, dat deze een haan is met een geslachtelijke afwijking of dat deze het uiterlijk van een haan heeft maar geen volledige haan is. [N 70, 10; N C, add.; N 19, add.; monogr.]
I-12
|
34234 |
tweespeen |
tweedemer:
twīǝdēmǝr (L289h Boshoven)
|
Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66]
I-11
|
33788 |
uier |
uier:
uier (L289h Boshoven),
øi̯ǝr (L289h Boshoven)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12
|
34169 |
uitgeteld zijn |
uitgeteld zijn:
(de koe is) ūtgǝtɛltj (L289h Boshoven)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
34349 |
uitslag vertonend |
brandig:
brɛnjex (L289h Boshoven)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
34061 |
vaars |
rindje:
rentjǝ (L289h Boshoven),
vaars:
vē̜rs (L289h Boshoven)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schoteldoek:
sxō.təldōk (L289h Boshoven),
schotelplag:
sxō.təlplak (L289h Boshoven),
schotelslet:
sxō.təlslɛt (L289h Boshoven),
slet:
slɛt (L289h Boshoven)
|
vaatdoek
III-2-1
|
28963 |
vademen |
invamen:
envē.mǝ (L289h Boshoven),
envēmǝ (L289h Boshoven),
vamen:
vē.mǝ (L289h Boshoven)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|