32564 |
vismand |
buiker:
bȳkǝr (L289h Boshoven)
|
Een meestal uit grauwe wissen vervaardigde mand om verse vis in te bewaren en te vervoeren. [N 40, 95; N 40, 103; monogr.]
II-12
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaischotel:
vlaaischotel (L289h Boshoven)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
33287 |
vlas braken |
braken:
brākǝ (L289h Boshoven)
|
Het pletten van de vlasstelen, om de houtachtige delen te verwijderen. [monogr.; add. uit N 48, 16a]
I-5
|
33288 |
vlasbraak |
braak:
brāk (L289h Boshoven)
|
Toestel om vlasstengels te pletten. De zwing is een langwerpige afgeronde plank met een handvat om de "scheven" (vergelijk het lemma Hede-, Vlas- of Hennepafval) van het vlas los te slaan. [monogr.; add. uit N 48, 16b]
I-5
|
33285 |
vlasrepel |
reep:
rē̜p (L289h Boshoven)
|
Kam gebruikt bij het repelen.
I-5
|
30184 |
vlechttwijgen |
tuingeerdjes:
tūngęrtjǝs (L289h Boshoven)
|
De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.]
II-9
|
34130 |
vleeskoe |
vleesbeest:
vlɛi̯sbīǝst (L289h Boshoven)
|
Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149]
I-11
|
34380 |
vleiwoord tot de zogende zeug |
kuus, kuus, kuus:
kus, kus, kus (L289h Boshoven)
|
Een vleiwoord roepen tot de zogende zeug om deze gerust te stellen. In plaats van roepen kan men strelen, met de emmer rammelen, de zeug krabben, klakkende of smakkende geluiden maken met de tong. [N 19, 11c]
I-12
|
34348 |
vlekziekte |
brand:
brānt (L289h Boshoven)
|
Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.]
I-12
|
19452 |
vliegenraam, hor |
hortje:
hoͅrtjə (L289h Boshoven)
|
vliegengaas, hor
III-2-1
|