33478 |
rode aalbes |
miemelen:
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
miemel (Q032p Schinnen),
rode wiemeren:
rooi wiemerte (Q032p Schinnen),
wiemelen:
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
wiemel (Q032p Schinnen),
wiemer:
wiemer (Q032p Schinnen),
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
wiemer (Q032p Schinnen),
wĭĕmər (Q032p Schinnen),
wiemeren:
eigen fon. aanduidingen De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
wiemere (Q032p Schinnen)
|
[DC 13 (1945)]aalbes [N 82 (1981)], [SGV (1914)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
kroot:
kroat (Q032p Schinnen),
rode kroot:
rōi̯ krōt (Q032p Schinnen),
slakroot:
šlākrōt (Q032p Schinnen)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
roaəd moos (Q032p Schinnen)
|
Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)]
I-7
|
21733 |
roede |
roe(de):
roe (Q032p Schinnen),
roej (Q032p Schinnen)
|
een aantal takjes tot een bosje bij elkaar gebonden als strafwerktuig [roe, gips, gisp, roei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25314 |
roede, maat van 14 m2 |
roede:
roede (Q032p Schinnen)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 14 vierkante meter [roede] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21183 |
roeien |
roeien:
roeien (Q032p Schinnen),
roejə (Q032p Schinnen)
|
door middel van roeiriemen een vaartuig voortbewegen [roeien, riemen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21184 |
roeispaan |
spaan:
sjpaan (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
het gereedschap om een vaartuig voort te roeien [riem, roeiriem, roeispaan, spaan] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24235 |
roek |
zaadkraai:
zaodkrao (Q032p Schinnen)
|
Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
piele, piele:
pīlǝ, pīlǝ (Q032p Schinnen),
piele, wiele:
pilǝ, wilǝ (Q032p Schinnen)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
piele, piele, piele:
pilǝ, pilǝ, pilǝ (Q032p Schinnen)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|