20446 |
rouwsluier |
voile:
vaol (Q032p Schinnen),
voal (Q032p Schinnen)
|
een rouwsluier, voile, falie [N 96D (1989)]
III-2-2
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
roojaal (Q032p Schinnen),
royaal (Q032p Schinnen)
|
gul [SGV (1914)] || royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
rozenbraam:
rozebreem (Q032p Schinnen)
|
rozenbottel [SGV (1914)]
III-4-3
|
23721 |
rozenhoedje |
rozenhoedje:
roeazehoedje (Q032p Schinnen)
|
Een Rozenhoedje (waarbij men 1 maal het bidsnoer langs gaat). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23716 |
rozenkrans |
rozenkrans:
roeazekrans (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
De rozenkrans, het bidsnoer [bid-vr-ons?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23722 |
rozenkransgebed |
rozenkrans:
roeazekrans (Q032p Schinnen)
|
Het Rozenkransgebed (hierbij gaat men 3 maal het bidsnoer langs) . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23730 |
rozenkransmaand |
rozenkransmaand:
roeazekrans moand (Q032p Schinnen),
roeazekransmaondj (Q032p Schinnen)
|
De Rozenkransmaand (d.w.z. oktober). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20846 |
rozijn |
rozijn:
rəzĭĕn (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
rezien (Q032p Schinnen),
WLD
rezien (Q032p Schinnen)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20851 |
rozijnenbrood |
krentenweg:
krentewek (Q032p Schinnen)
|
wittebrood met krenten, rozijnen (en eventueel sucade) [DC 053A (1978)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
ruk (Q032p Schinnen),
rök (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
rük (Q032p Schinnen),
rugstrang:
i.e. ruggegraat.
rökschtrank (Q032p Schinnen)
|
rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|