25912 |
schuim |
bloem:
bloem (Q032p Schinnen),
schuim:
šūm (Q032p Schinnen)
|
Het schuim dat zich vormde op de kokende stroop. [N 57, 27a]
II-2
|
24441 |
schuimbeestje |
spijwormpje:
sjpie(j)wurmke (Q032p Schinnen)
|
stengelschuim: Kent u in uw dialect een woord voor het schuim op plantenstengels, waar een klein groen beestje in zit? Het schuim lijkt op een kloddertje spuug, hetgroene insectje houdt er zich in schuil. [N100 (1997)]
III-4-2
|
25800 |
schuimdek |
kruizen:
krø̜zje (Q032p Schinnen)
|
De laag schuim die zich vormt op de gistende wort. [N 35, 71]
II-2
|
24992 |
schuimen |
schuimen:
sjoemen (Q032p Schinnen)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25804 |
schuimlepel |
schuimlepel:
šȳmlę̄pǝl (Q032p Schinnen)
|
Een grote lepel met gaatjes waarmee de gist wordt afgeschuimd. Zie afb. 12. Uit de opgaven van L 290 ("gistschup") en L 318 ("gistlepel") blijkt dat de schuimlepel ook werd gebruikt om gist aan te zetten. Zie daarom ook het lemma ''gistlepel''. Volgens de zegsman uit Q 95 was de schuimlepel gemaakt van rood koper. [N 35, 64; monogr.]
II-2
|
19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
sjuumlêpel (Q032p Schinnen),
schuimspaan:
šūmspān (Q032p Schinnen)
|
De spaan waarmee het schuim op de stroop werd weggeschept. [N 57, 27b] || schuimspaan [SGV (1914)]
II-2, III-2-1
|
21369 |
schuldig (zijn) |
plichtig (zijn):
plichtig (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
schuldig (zijn):
sjöldig (Q032p Schinnen),
sjöljig (Q032p Schinnen)
|
schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)] || schuldig [SGV (1914)]
III-3-1
|
31713 |
schulpen |
kwartierzegen:
kwartēr zē̜gǝ (Q032p Schinnen)
|
In het algemeen hout, en meer in het bijzonder een boom in de lengterichting doorzagen. Bij het kwartierzagen of kwartieren wordt de boomstam eerst in de lengte in vier stukken gezaagd. Vervolgens wordt dit kwart van de boomstam haaks op de jaarringen verder in delen gezaagd. Hout dat zo was gezaagd was, werd in (Q 71) kwartierhout (kǝtīrhōt) genoemd. Voordeel van kwartiergezaagd hout is dat dit vrijwel niet krom kan trekken. Het wordt dan ook bij voorkeur gebruikt bij het maken van meubels. Zie ook afb. 10. Voordat een boomstam door middel van een kraanzaag in delen wordt gezaagd, worden eerst met behulp van een smetlijn de zaaglijnen afgetekend. Zie ook de lemmata ɛsmettenɛ, ɛsmetlijnɛ en ɛsmetterɛ in de paragraaf over het meetgereedschap van de timmerman (pag. ).' [N 50, 43a; N 50, 52a; N 53, 21c; N 53, 22; monogr.]
II-12
|
30719 |
schuren |
schuren:
šūrǝ (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
Het leer met schuurpapier of iets dergelijks gladmaken. [N 60, 120b; N 60, 242] || Hout met schuurpapier bewerken ten einde een glad oppervlak te verkrijgen. Zie ook het lemma 'Schuurpapier'. [N 67, 70a; monogr.]
II-10, II-9
|
18102 |
schurft |
krets:
krets (Q032p Schinnen),
schurft:
sjurf (Q032p Schinnen)
|
huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)] || schurft [SGV (1914)]
III-1-2
|