18951 |
schurk, smeerlap |
batraaf:
battraaf (Q032p Schinnen),
rekel:
räekel (Q032p Schinnen),
schavuit:
sjavuut (Q032p Schinnen),
schoft:
sjof (Q032p Schinnen),
smeerlap:
sjmeerlap (Q032p Schinnen),
sjméérlap (Q032p Schinnen)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt met kwade bedoelingen [prul, smeerlap, rakker, deugniet, beest, schobberd, schavuit] [N 85 (1981)] || schavuit [SGV (1914)]
III-1-4
|
22427 |
schutsboom |
stang:
sjtang (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22824 |
schutter |
schutter:
sjötter (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
sjətər (Q032p Schinnen)
|
schutter [RND], [SGV (1914)]
III-3-2
|
22853 |
schutters |
schutters:
sjöttesj (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
schutters (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
šȳr (Q032p Schinnen)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
30688 |
schuurblok |
schuurblokje:
šūrblø̜kskǝ (Q032p Schinnen)
|
Rubber, kurken of houten blokje waaromheen het schuurpapier wordt gedaan. [N 67, 60d]
II-9
|
31143 |
schuurmachine, schrooimachine |
schuurmachine:
šūrmǝšīn (Q032p Schinnen)
|
Moderne machine waarme men schuurt en schrooit. Ze bestaat uit een as waaromheen rollen met schuurpapier zitten. De schuurmachine is meestal gecombineerd met de uitpoetsmachine. Zie het lemma gecombineerde machine. [N 60, 243b; N 60,243a]
II-10
|
30685 |
schuurpapier |
schuurpapier:
šūrpǝpīr (Q032p Schinnen)
|
Stug papier dat aan één zijde met glaspoeder of amaril beplakt is en gebruikt wordt voor het gladschuren van hout. Men onderscheidt bij schuurpapier verschillende korreldiktes. [N 67, 60a; L 42, 44; monogr.]
II-9
|
33416 |
schuurpoort |
poort:
[poort] (Q032p Schinnen)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
31146 |
schuurrol |
schuurrol:
šūrrǫl (Q032p Schinnen)
|
Rol met schuurpapier, onderdeel van de gecombineerde machine. [N 60, 243c]
II-10
|