22703 |
sinterklaas |
sinterklaas:
sinterklaos (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
sinterkloaès (Q032p Schinnen)
|
6 december, Sint Nicolaas, Sinterklaas [tsinterkloaës]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
19065 |
sip (kijken) |
beteuterd:
beteuterd (Q032p Schinnen)
|
sip kijken [SGV (1914)]
III-1-4
|
25047 |
sissen |
sissen:
sissen (Q032p Schinnen)
|
een scherp geluid voortbrengen door lucht of damp met kracht uit een nauwe opening te doen stromen [sissen, tissen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30753 |
sjabloneren |
sjabloneren:
šablǫnērǝ (Q032p Schinnen)
|
Het werken met uitgesneden modelvormen. [N 67, 87a]
II-9
|
30754 |
sjabloon |
mal:
mal (Q032p Schinnen),
sjabloon:
šablōn (Q032p Schinnen)
|
Stuk bordpapier of dun plaatmateriaal waarin een bepaald figuur of patroon is uitgesneden. Door het uitgesneden gedeelte met verf in te vullen, kan het patroon naar believen worden herhaald. Het spritsmuster (Q 121) werd gebruikt in combinatie met een mondspuit om op wanden een motief aan te brengen. [N 67, 87b; div.]
II-9
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
WLD
sjelot (Q032p Schinnen),
sjarlot:
sjarlot (Q032p Schinnen),
sjerlot (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
sjarlot (Q032p Schinnen)
|
[DC 13 (1945)]Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees (<fr.):
sjees (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22408 |
sjoelbak |
sjoelbak:
sjoelbak (Q032p Schinnen)
|
Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22477 |
sjoelen |
sjoelen:
sjoele (Q032p Schinnen)
|
Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17870 |
slaan |
houwen:
bonṭj ɛn blāuw Xəhaouwə (Q032p Schinnen),
slaan:
sjlaon (Q032p Schinnen),
sjlaon dich ŏmm dien oire (Q032p Schinnen),
sjloa (Q032p Schinnen)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|