17744 |
slaap |
slaap:
sjlaop (Q032p Schinnen),
sjloap (Q032p Schinnen)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24818 |
slaapbol |
kollebloem:
gekweekte "kollebloom (Q032p Schinnen)
|
Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
25342 |
slachten |
slachten:
šlaxtǝ (Q032p Schinnen)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
slag:
sjlaaf (Q032p Schinnen),
sjlaag (Q032p Schinnen),
sjleig (Q032p Schinnen),
veeg:
veiig (Q032p Schinnen),
vèèg (Q032p Schinnen)
|
slag, klap, stomp [SGV (1914)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] || slagen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
24375 |
slak |
slak:
sjlak (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
slak [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
sjlekkenhuske (Q032p Schinnen)
|
slakkenhuisje [SGV (1914)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
eigen spellingsysteem
sjlang (Q032p Schinnen),
WLD
sjlang (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
25818 |
slangbier |
schlauchbier:
schlauchbier (Q032p Schinnen)
|
Jong bier dat met behulp van slangen naar de legerkelder wordt gevoerd. [monogr.]
II-2
|
25817 |
slangen |
schlauchen:
šlawxǝ (Q032p Schinnen)
|
Jong bier naar de legerruimte overbrengen. [N 35, 79; monogr.]
II-2
|
25819 |
slanger |
schlaucher:
schlaucher (Q032p Schinnen)
|
De persoon die belast is met het overbrengen van het bier naar de legerruimte. [monogr.]
II-2
|