18978 |
smeerpoes |
smeerkanis:
sjmeerkanis (Q032p Schinnen),
smeerpoes:
sjmeerpōēs (Q032p Schinnen),
vuilak:
vuillak (Q032p Schinnen),
vuillàk (Q032p Schinnen)
|
iemand die er altijd vuil en onverzorgd uitziet [smeerpoes, vuillak, vetkees] [N 85 (1981)] || smeerpoes [SGV (1914)]
III-1-4
|
19073 |
smeken |
smeken:
sjmeeke (Q032p Schinnen),
sjmeike (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
sjmeikə (Q032p Schinnen),
sjmeken (Q032p Schinnen)
|
nederig en dringend vragen [permitteren, pernegracie, spelen, bidden, smeken] [N 85 (1981)] || smeeken [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
20924 |
smeren |
smeren:
sjmeere (Q032p Schinnen)
|
smeren [SGV (1914)]
III-2-3
|
30469 |
smetlijn |
smettouw:
šmęttǫw (Q032p Schinnen)
|
Een met een kleurstof ingesmeerd touw waarmee rechte lijnen kunnen worden afgetekend. Het strak gespannen touw wordt daartoe in het midden opgetild en vervolgens plotseling weer losgelaten. Zie ook het lemma 'Smetlijn' in de paragraaf over de leidekker, pag. 161 [N 67, 83b; monogr.; div.]
II-9
|
29227 |
smetten |
smetten:
šmętǝ (Q032p Schinnen)
|
Met een smetlijn een rechte lijn aftekenen. [N 67, 83a]
II-9
|
27252 |
smid |
smid:
šmēt (Q032p Schinnen
[(mv šmɛj)]
)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|
31192 |
smidse |
smidse:
šmets (Q032p Schinnen)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
21728 |
smokkelen |
smokkelen:
sjmoekelen (Q032p Schinnen),
sjmoekələ (Q032p Schinnen)
|
verboden goederen, of goederen waarover rechten betaald moeten worden heimelijk over de grens brengen [lörzen, maroderen, smokkelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23497 |
smokkelkruis |
smokkelkruis:
sjmoekelkruts (Q032p Schinnen)
|
Een veldkruis in de buurt van een grensovergang [smokkelkruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20493 |
smullen |
smakelijk eten:
sjmááklik îêtə (Q032p Schinnen),
smikkelen:
sjmikkele (Q032p Schinnen)
|
smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|