32750 |
spade, spitschop |
graafschup:
grāf[schup] (Q032p Schinnen),
schup:
šø̜p (Q032p Schinnen)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
30640 |
spalter |
spalter:
špaltǝr (Q032p Schinnen)
|
Platte kwast met lang, veerkrachtig haar dat in een blikken bus is aangebracht. De spalter doet vooral dienst bij het imiteren van houtsoorten. Zie ook afb. 93a. [N 67, 36a]
II-9
|
17830 |
spannen |
spannen:
sjpanne (Q032p Schinnen)
|
spannen [SGV (1914)]
III-1-2
|
24618 |
spar |
den:
eigen spellingsysteem in volksmond
dênne (Q032p Schinnen),
spar:
WLD
sjpar (Q032p Schinnen)
|
De spar (i.h.b. de fijnspar, zilverspar) (spar, mast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21895 |
sparen |
sparen:
sjpaare (Q032p Schinnen),
sjpáárə (Q032p Schinnen)
|
bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17963 |
spartelen |
spartelen:
sjpartele (Q032p Schinnen)
|
spartelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18091 |
spatader |
spatader:
sjpataore (Q032p Schinnen),
sjpatoar (Q032p Schinnen),
sjpatoare (Q032p Schinnen)
|
spatader [SGV (1914)] || Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24993 |
spatten |
spatten:
sjpatte (Q032p Schinnen),
spatwerk:
špatwɛrk (Q032p Schinnen),
spetten:
sjpetten (Q032p Schinnen)
|
in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)] || spatten [SGV (1914)] || Verf uit laten spatten door met de kwast tegen de linkerhand of tegen een klophout te slaan. Spatwerk wordt onder meer toegepast om pleisterwerk te verlevendigen. [N 67, 79]
II-9, III-4-4
|
21888 |
speculeren |
speculeren:
sjpekelere (Q032p Schinnen),
sjpikkeleerə (Q032p Schinnen)
|
kopen, verkopen of wachten met kopen of verkopen in de verwachting winst te maken door stijging of daling van prijzen [lippen, speculeren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17782 |
speeksel |
spij:
sjpie (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|