31135 |
spoorleer, achtervoering |
hielvoering:
hilvōreŋ (Q032p Schinnen)
|
Reparatiestuk dat in de schoen gezet wordt, als deze van binnen aan de hiel doorgesleten is. Aras II spreekt in een hoofdstuk over "andere voorkomende herstellingen" op pag. 310 als volgt over het "vernieuwen van spoorleders of achtervoering in lage schoenen": "Bij goedkoop confectieschoeisel komt deze herstelling zeer dikwijls voor, omdat daarin meestal mindere kwaliteit van voering wordt gebruikt. Om deze herstelling goed uit te voeren, wordt de voering zover ze versleten is van boven losgemaakt en naar onderen toe uitgesneden; de afgesneden kanten worden zo dun mogelijk aangeschalmd. Een nieuw stuk wordt gesneden, met opzijde een overslag van 1,5 cm en van onderen 1 cm. We schalmen deze kanten dun aan en van onderen knippen we er van achteren enkele stukjes uit in den vorm van een V, juist zoals soms bij een achteromrand wordt gedaan. Beide delen worden ingesmeerd met cementlijm, daarna ingeplakt en gestikt. Versleten inlegzolen moeten ook vernieuwd worden. [N 60, 233h]
II-10
|
18484 |
spoorleer, achtervoering [wld ii.10, p. 60] |
hielvoering:
hi.lvo:riŋ (Q032p Schinnen)
|
Leer dat in de schoen gezet wordt als deze van binnen aan de hiel is doorgesleten (spoorleer?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
21160 |
spoorweg |
ijzerenweg:
îêzərəwéég (Q032p Schinnen),
spoorbaan:
sjpoarbaan (Q032p Schinnen)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝšpōrǝ (Q032p Schinnen)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
18532 |
sportvest |
sportvest:
sportvès (Q032p Schinnen)
|
een sportvest [N 59 (1973)]
III-1-3
|
19359 |
spotten |
bezeiken:
bəzeikə (Q032p Schinnen),
de gek steken:
de gek sjtiëeke (Q032p Schinnen),
kleineren:
kleinere (Q032p Schinnen),
lullen:
löllə (Q032p Schinnen),
spotten:
sjpotte (Q032p Schinnen),
sjpotten (Q032p Schinnen)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || spotten [SGV (1914)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
21770 |
spreekwoord |
spreekwoord:
tussen spreekwoord en gezegde bestaat in ¯t dialect geen verschil
sjpraekwoord (Q032p Schinnen)
|
Noem het (dialect)woord voor: een uitspraak zoals: "oost, west, thuis, best"? [spreekwoord] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
sjpreeuv (Q032p Schinnen),
spreuwf (Q032p Schinnen)
|
Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw [SGV (1914)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kalle (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
spreken:
sjprêêke (Q032p Schinnen),
sprêke (Q032p Schinnen)
|
praten [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
24994 |
sprenkelen |
sprenkelen:
sprènkelen (Q032p Schinnen)
|
druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|