19698 |
stop voor fles of kruik |
stop:
sjtop (Q032p Schinnen)
|
stop [SGV (1914)]
III-2-1
|
32330 |
stop, tapkraan |
stop:
štǫp (Q032p Schinnen)
|
De, volgens respondenten uit Horst (L 246), Broekhuizenvorst (L 0247), Venlo (L 271) en Beesel (L 300), van kurk vervaardigde stop, die ter afsluiting in het tapgat wordt geslagen. Wanneer het houten vat wordt aangeslagen, wordt de stop vervangen door een houten tapkraan. [A 36, 3d; monogr.]
II-12
|
30669 |
stopmes |
stopmes:
štǫpmɛts (Q032p Schinnen)
|
Mes dat wordt gebruikt bij het vullen van gaten met behulp van stopverf, kit, pasta, etc. en bij het aanbrengen van stopverf bij ruiten. Het stopmes bestaat uit een stalen blad met spitse of afgeronde punt dat aan een houten handvat bevestigd is. Zie ook afb. 95. [N 67, 54a]
II-9
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
štǫpǝlǝ (Q032p Schinnen)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
29008 |
stoppen |
stoppen:
štǫpǝ (Q032p Schinnen)
|
Gaten in hout dichten met stopverf. Het stoppen geschiedt na het aanbrengen van de eerste grondverflaag omdat op ongeverfd houtwerk de stopverf slecht houdt. [N 67, 71a]
II-9
|
30626 |
stopverf |
stopverf:
štǫp˲vɛrf (Q032p Schinnen)
|
Soort deeg vervaardigd van krijt, loodwit en lijnolie, dat wordt gebruikt voor het dichtmaken van spijkergaten en scheuren in het houtwerk en het aanstoppen van glasruiten. [N 67, 28a; monogr.]
II-9
|
30627 |
stopverf kneden |
opwerken:
ǫpwerkǝ (Q032p Schinnen)
|
Stopverf voor gebruik kneden. Het materiaal wordt daardoor soepeler en kan dan makkelijker worden verwerkt. [N 67, 28b]
II-9
|
30787 |
stopverf uithakken |
uitkappen:
ūtkapǝ (Q032p Schinnen)
|
De oude stopverf met behulp van hamer en hakmes uit de sponning verwijderen. [N 67, 90a]
II-9
|
25173 |
stormx |
storm:
sjtorrem (Q032p Schinnen)
|
storm, zeer hevige, zekere tijd aanhoudende wind [tempeest] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25716 |
storten |
inmaischen:
enmajšǝ (Q032p Schinnen)
|
Moutmeel in de beslagkuip, beslagketel of voormenger brengen. De invuller uit P 180 merkt daarbij op dat men de zakken vroeger langzaam in de kuip goot. Later is men pijpen (L 318, Q 32) en trechters (Q 20) gaan gebruiken om het moutmeel in de kuip te storten. [N 35, 36; monogr.]
II-2
|