23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
t tabernakel (Q032p Schinnen),
tabernakel (Q032p Schinnen)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30901 |
tack |
tack:
(mv)
tɛks (Q032p Schinnen)
|
Het kleine, puntige, kantige taaie spijkertje met betrekkelijk grote kop, dat onder andere gebruikt wordt om het bovenleer voorlopig op de zool vast te maken, totdat die met pekdraad geregen is. Tacks zijn er in diverse maten. Volgens de informant van K 353 zijn semences heel kleine, scherpe, vierkantige spijkertjes met of zonder kop. Tack is een Engelse benaming. Het meervoud tacks wordt door de schoenmaker wel eens als een enkelvoud ge√Ønterpreteerd. Vandaar dat er meervoudsvormen voorkomen als taksǝ en tksǝ. De tacks van verschillende lengten en ook wel andere spijkertjes zoals steekstiften, rivets en haknagels, worden in een speciale, draaibare tacksenbak bewaard. Deze komt men bij veel schoenmakers tegen. Zie afb. 15. [N 60, 202b; N 60, 202c; N 60, 101; N 60, 201a; N 60, 235; N 60, 235a]
II-10
|
19667 |
tafel |
dis:
døš (Q032p Schinnen),
tafel:
tōͅfəl (Q032p Schinnen)
|
tafel [SGV (1914)]
III-2-1
|
23711 |
tafelgebed |
beden voor en na het eten:
bèè veur en noa `t ieëte (Q032p Schinnen),
tafelgebed:
taofəlgəbed (Q032p Schinnen)
|
Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28937 |
taillewijdte |
middenwijdte:
medǝwitǝ (Q032p Schinnen),
taillewijdte:
tajǝwitǝ (Q032p Schinnen)
|
De maat gemeten horizontaal om het lichaam in de holte van de taille met (voor heren) twee vingers tussen het lichaam en de centimeter. Zie afb. 27. [N 59, 44c; N 62, 2b]
II-7
|
24494 |
tak (alg.) |
douw:
dauw (Q032p Schinnen),
tak:
tak (Q032p Schinnen),
tek (Q032p Schinnen)
|
(jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] || dikke tak [DC 25 (1954)] || tak [SGV (1914)]
III-4-3
|
22591 |
tak die meegenomen werd op de laatste schooldag. |
vakantiemei:
vakansemei (Q032p Schinnen)
|
De tak die meegenomen werd op de laatste schooldag. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20476 |
tak van een geslacht |
familie:
famielə (Q032p Schinnen),
familietak:
familietak (Q032p Schinnen)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24727 |
takken (coll.) |
kroon:
eigen spellingsysteem
kroeèn (Q032p Schinnen),
kruin:
WLD
kruun (Q032p Schinnen),
tak (mv.):
tek (Q032p Schinnen)
|
Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)] || takken (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
24707 |
takken krijgen |
takken:
WLD
takke (Q032p Schinnen),
uitlopen:
eigen spellingsysteem
oetloupe (Q032p Schinnen)
|
Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)]
III-4-3
|